190
over van de hand van den oud-kolonel Willemstijn, gepensionneerd
hoofdintendant der mil.-administratie van het Ned.-Ind. leger waarin deze
opkomt voor de invoering van den generaal-majoorsrang bij dat dienstvak.
Naar aanleiding van de in de Tweede Kamer gehouden besprekingen
betreffende de noodzakelijkheid der uitbreiding van den Indischen ge
neeskundigen dienst met een generaal-majoor en een tweeden kolonel,
waarbij o. a. een der leden de meening uitte dat wanneer men aan het
hoofd van dat dienstvak een generaalmajoor plaatste, men spoedig een
voorstel kan verwachten om ook den chef der militaire administratie van
het Indisch leger dien rang te verleenen, betoogt de schrijver, dat het
denkbeeld, om ook aan het hoofd der Intendance een generaal-majoor
te plaatsen, lang niet nieuw is, maar dat het reeds in 1884 door den
toenmaligen Legercommandant zou zijn voorgesteld o. m. op grond van
de omvangrijke werkzaamheden der Ve. afd. v/het D. v. O.
Yerder geeft de schrijver een uitvoerig relaas over eene belofte, die
hem in 1892 zou zijn gegeven betreffende den generaal-majoorsrang,
welke belofte niet zou zijn vervuld en na uit eene beschrjjving der
werkzaamheden afgeleid te hebben, dat de Intendance de „béte noire" is
in het leger, besluit hij met de hoop uit te spreken, dat de jongere
kameraden van hunnen kant steeds zullen trachten de toekomst van den
administratie-officier gelijkwaardig te doen worden aan die der officieren
van de overige wapens en diensten.
De Geest van het Leger.
Een oud-Hoofdofficier schrijft uit Nederland aan het Bat. Nieuwsblad
over den geest in het Leger en bestrijdt de meening door sommige bladen
verkondigd als zoude een minder goede geest zijn oorzaak hebben in
het te kort schieten van de compagniescommandanten in de leiding van
hunne jonge officieren en dat gesloten excercitiën noodig zijn om do
tucht te handhaven.
Waar eveneens verkondigd werd, dat de vorige Legercommandant
den tegenwoordigen toestand in de hand gewerkt heeft door het zgn-
aankweeken van initiatief, daar wjjst de schrijver op het voorbeeld van
Duitsehland, waar initiatief door alle middelen wordt bevorderd en de
tucht desniettemin op de meest exemplaire wijze wordt hooggehouden.
Hij eindigt daarna met het geven van een gratis recept, dat z. i. goud
waard is, en eenigszins geheimzinnig aldus luidt: „Wil men in Indië
de zaak ferm en mannelijk onder de oogen zien, dan moet men in deze
materie oorzaak en gevolg behoorlijk weten te onderscheiden en beginnen
met de oorzaak niet onder de kleine luyden, maar hoogerop te zoeken.
Elk die objectief weet te oordeelen en zich grondig rekenschap geeft van