192 en de manier waarop die oefeningen geleid worden, nog veel te wen- schen overlaten. In een onzer volgende nummers zullen wij uitvoerig op dit belangrijke onderwerp terugkomen. Toezicht op onze defensie. In het Bat. Nieuwsblad van 4 Jan. j.l. komt een zeer belangwekkend artikel voor van de hand van A. B. C., getiteld „Toezicht op de defensie" waarin de wenschelijkheid wordt betoogd van het oprichten in Nederland van een z. g. n. Indischen Defensieraad, samengesteld uit vroegere officieren die op dit gebied hun sporen hebben verdiend, het leger hebben verlaten wegens volbrachten diensttijd of wel omdat de laatste sport van de mili taire ladder was bereikt geworden. "Wanneer de koningin hen zou aanzoeken in eene dergelijke commissie zitting te nemen, dan zouden zoowel onder de generaals als onder de vlagofficieren zeker wel bevoegde mannen gevonden worden, die gaarne zonder bezoldiging een deel van hunne ledige uren onder welker zwaarte volgens schrijver de meesten zuchten voor dat doel beschikbaar willen stellen. De schrijver vergelijkt de scherpe critiek en het nauwkeurige toezicht in en door de Tweede Kamer uitgeoefend op de voltooiing van de stelling van Amsterdam met de wijze waarop bij ons een defensiestelsel tot stand is gekomen en in stand blijtt. Na besproken te hebben, dat het defensiestelsel in Indië hoofdzakelijk de meening verkondigt van den Legercommandant en dat sinds het op treden van een deskundigen landvoogd (de G. G. Rooseboom) op de betrekkelijke voorstellen een zeer scherpe controle uit Buitenzorg werd uitgeoefend, vervolgt de schrijver: „Vanaf het oogenblik, dat de heer Rooseboom het roer van het koloniaal schip had gegrepen, was men in Holland heelemaal gerust over den gang van de militaire zaken in Ned. Indië en dachten minister van koloniën en volksvertegenwoordiging er minder dan ooit aan om een spaak in het wiel te steken. Wat gevraagd werd, werd toegestaandoor den militairen landvoogd voorgebracht, zou het zeker wel goed zijn. En zoo is het stelsel voltooid of nagenoeg voltooid, zonder dat van een toezicht van het parlement, dat nu pas in de stelling van Amsterdam zoo uitermate scherp aan het licht is getreden, voor Indië eigenlijk ook maar een oogenblik sprake is geweest." Schrijver nu kan zich met dezen toestand niet vereenigenerkennende dat wij, vergeleken bij den toestand van een jaar of tien geleden in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 212