Algemeene Dienstplicht in Ned.-Indië Tegen de technische oplossing, door den heer Berg van dit vraagstuk gegeven, zijn, geloof ik, de geldkwestie buiten reke ning gelaten, geen overwegende practische bezwaren aan te voeren. Eene andere vraag is echter, of het leger aan eene dergelijke versterking veel zou hebben en hiermede komen wij op een terrein, dat, hoewel niet zuiver militair, toch ook dooi de officieren wel eens bekeken mag worden. De heer B. berekent, dat het veldleger op Java ongeveer verdubbeld zou worden, doch met wat voor troepen Daar het bij de tegenwoordige toestanden wel nooit zal voorkomen, dat de hulp der ingezetenen tegen de Inlanders wordt ingeroepen, hebben wij voor de militie alleen rekening te houden met den beruchten B. V., dw. z. met het Eng.-Indische en Amerikaansche beroeps- en Japansche militieleger. Hoever de geoefendheid onzer militie, nog meer tengevolge van de vele mutatiën en sterke versnippering dan door den korten oefeningstijd, bij die der genoemde troepen zal achterstaan, kan ieder zich wel voorstellen. En dit verschil kan alleen eenigermate vereffend worden door geestdrift voor de zaak, waarom gestreden wordt, een factor, die dikwijls verwaarloosd wordt en toch meer ge wicht in de schaal legt, naarmate de oefening te wenschen over laat. De vreemdelingen vallen dus, zooals ook de heer B. opmerkt, van zelf uit (is het dan ook niet gewenscht ze er geheel buiten te laten Wat de overigen betreft, deze vallen in de volgende categorieën te verdeelen. lo. actieve en gepensioneerde landsdienaren. Deze hebben het meest direct belang bij het handhaven van ons gezag, maar de eersten zijn ook in oorlogstijd aan hun werk gebon den, de laatsten slechts gering in aantal en veelal boven den leef tijdsgrens. Deze categorie legt dus geen gewicht in de schaal. 2o. particulieren (Nederlanders en de Indo's, die door opvoeding

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 282