„Justitieele Voorschriften voor de
Landmacht"
Hooggeachte Redactie
Zooals U bekend is, verschenen in den loop van het vorige
jaar de bij Koninklijk Besluit vastgestelde „Justitiëele
Voorschriften voor de Landmacht". Deze bevatten menigen
practischen wenk omtrent de wijze waarop in vele leemten kan
worden voorzien en waarop, zooveel als binnen de door de Wet ge
stelde grenzen maar eenigszins mogelijk is, kan worden tege
moet gekomen aan de bestaande gebreken onzer rechtspleging.
Wellicht heeft men bij dat loffelijk streven den eerbied voor
de vigeerende wet niet voldoende in het oog gehouden en ook
ware het naar onze meening beter geweest als de voorschriften
waren vastgesteld bij ministerieële beschikking instede van bij
Koninklijk Besluit, doch dit neemt niet weg, dat getracht is,
aan de hand van de jurisprudentie, van de verouderde „Rechts,
pleging bij de Landmacht" te maken wat er van te maken is_
Duidelijk springt bij deze invoering in het oog, dat de regee
ring in Nederland niet optimistisch gestemd was ten aanzien
eener spoedige in werkingtreding der nieuwe militaire straf
wetten. Endaar had ze alle reden toe, al schreef reeds
een vorig minister (generaal Bergansius), in antwoord op eene
desbetreffende vraag van den gouverneur der K. M. A., dat hij
Z.E. „hoopte dat nog in den loop van het jaar (1904) de
datum van invoering zoude worden vastgesteld en dat hij, na
zijn ambtgenoot van Koloniën te hebben geraadpleegd, kon
mededeelen, dat het in de bedoeling der regeering lag, de in
voering voor Ned.-Indië gelijktijdig met die in Nederland te
doen plaats hebben x).
1) Tengevolge van dit schrijven wordt op de K. M. A. sedert 1904 het vigeerende
strafrecht niet meer geëxamineerd!