268 dienstverbintenis als een contract tusschen werkgever en werk nemer beschouwen en daaraan het recht ontleenen eischen te stellen; die voelt dat in zijne verhouding tot den staat nog iets hoogers zit. Voor het vak van bootwerker of diamantslijper heeft men geen roeping, doch men wordt het, omdat men genoodzaakt is zijn brood te verdienen. Dat is de eenige drijfveer, daarom mag men van die menschen verwachten, dat ze, als dat brood niet voldoen de gegeven wordt, zich gaan aaneensluiten tot verzet. Voor ons mag slechts bestaan een vertrouwen, dat de staat van zijn kant alles zal doen voor onze belangen. Dat eischt soms een zelfverloochening en een opoffering, die heroïek worden kunnen. Voor ons komt het er slechts op aan te erkennen, dat dit hoogere, niet-materieele werkelijk bestaat in onze verhouding tot de gemeenschap. Want uit degene^ die dat voelen, komen de mannen voort, die in de benarde veste tot het uiterste zullen volharden, die iederen dag den gordel een gaatje nauwer zullen toehalen en met bleeker kaken op de wallen verschijnen tot, of het ontzet komt, dan wel de tot een puinhoop geschoten veste, overgegeven moet worden, door gebrek aan verdedigers. Dan zullen de overlevenden met wankele schreden in gevangenschap gaan doch hun roeping hebben ze vervuld. De anderen echter, zullen zoodra de honger en de ellende komen en hun Ik begint schade te lijden, tierend te hoop loopen en opgewonden, met dreigende gebaren om overgave vragen, deze ten slotte eischen. Wij moéten tot de eersten behooren. Maar als we met ons zelve klaar zijn en weten, dat we deel uitmaken van die menschen, dan hebben we ook het recht dat anderen ons erkennen als mannen, die steeds gereed staan tot elke opoffering en we moeten eischen, dat men ons als nuttige leden der gemeenschap beschouwt. Dat dit nog niet het geval is, doch dat men ons met een zeker wantrouwen beziet, vindt zijn oorzaak daarin, dat men te veel met holle woorden en opgeblazen gewichtigdoenerij de publieke opinie schuw heeft gemaakt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 290