291
Lotsverbetering van het Ned. Kader.
In de zitting der 2e kamer van 20 December 1907, sprak de Heer
Rappard, Minister van Oorlog o. a.
Het wetsontwerp betreffende de soldijen zal, hoop ik, de Kamer bin
nenkort bereiken. Of het de heeren voldoen zal weet ik niet. Het is
natuurlijk een compromis. Men kan het verhoogen zooveel men wil, en
men zai nog altijd blijven onder hetgeen »at wordt verlangd. Getracht
is echter naar een lotsverbetering, dit kan ik verklaren. Ik wil hier
een ding bijvoegen, misschien te voorbarig en wel dit: bij de gewenschte
lotsverbetering van de onderofficieren zal niet op lotsverbetering worden
aangestuurd, die dadelijk de inkomsten sterk verhoogt maar men moet
haar beschouwen in verband met andere zaken, en wel, de pensioenen
buiten beschouwing latende, in verband met het capitulantenételsel. Het
spreekt dan vanzelf, dat, als men aansluiting wil hebben met de
burgermaatschappij, men voor de jongere onderoffi eieren niet tot zoo
danige belooning moet komen, dat men ze, in algemeenen zin, niet meer
kwijt kan raken; dan handelt men geheel tegen de bedoeling van het
capitulantenstelsel.
Men moet, Mijnheer de Voorzitter, toch duidelijk onderscheid maken
tusschen de onderofficieren als administrateurs en vaste instructeurs, op
wier behoud men in het leger bijzonderen prijs stelt, en die men dus
op lateren leeftijd door hoogere bezoldiging voor vast wil verbinden, en
hen die men geen bevordering wit laten maken, en die in lageren rang
niet te oud mogen worden, daar zij dan het entrain missen, om in oor
logstijd hun afdeeling voor te gaan. De laatste categorie moet mendoor
het capitulantenstelselgelegenheid gegeven in de burgermaatschappij over
te gaan. De soldijregeling moet met een en ander rekening houden.
Voor Jagers.
Bij Staatsblad 1908 no 100, is het volgende bepaald: Het uitoefenen
van de jacht of het voeren van schietgeweer in ?s lands bosschen, waar
zulks zonder vergunning verboden is, wordt gestraft met een geldboete
van ten hoogste f 25.— dan wel ten hoogste 8 dagen gevangenisstraf
of ten arbeidstelling aan de publieke werken voor de kost zonder loon
in beide gevallen met verbeurdverklaring van het gevangen of geschoten
wild en van de werktuigen of wapens, waarmede de overtreding is begaan.
Raad van Defensie.
Avondzitting 20 Dec. 1907 van de Tweede Kamer der Staten Generaal.
De Heer Rappard, Minister van Oorlog:
Ik heb nu nog eenige aanteekeningen, Mijnheer de Voorzitter, die
echter naar ik vermeen kunnen samengevat worden. Ik hoop dat de
Kamer goed zal vinden dat ik wat bekort.
In de eerste plaats over den Raad van defensie. Iedereen weet, dat
wij zulk een Raad gehad hebben. Die Raad is bij ons bevonden te zijn
een volkomen onpractisch ding. Hij heeft geleefd van 1850 tot 1868, en in
de laatste jaren van zijn bestaan een volkomen kwijnend bestaan gehad.