401
zeer terecht, dat het verwondering moet wekken, deze achterstelling van
den inlander, deze achteruitstelling wegens minderwaardigheid van het
inlandsche kader verkondigd en in toepassing gebracht te zien door een
regeering, die zich overigens heeft gekenmerkt als voorstandster van
verheffing van het peil van den inlander, die vervanging wil van het
te scherpe contrast in kunde en bekwaamheid naar huidskleur. Zij
wenscht de deur tot menig ambt, zelfs tot het officierschap in het leger
voor den inlander open te stellen; zij heeft dit met voorliefde bewerkt;
doch ziet, de deur tot veel nederiger werkkring is door haar tegelijk
benepen toegehaald en voorloopig ten eene male gesloten. Bij deze
regeering treft ook deze onachtzaamheid voor de belangen van den
kleinen man in het leger, omdat zij voor bijna alle andere militairen
een posititieverbetering gevraagd en verkregen heeft.
Hoe te verklaren, dat de betrokken autoriteiten niet ingezien hebben
wat eenige leden van de Kamer onmiddellijk waarnamen en wat het
artikel in het Indisch Militair Tijdschrift reeds dadelijk voorspelde in
deze woorden: „terwijl de verkregen winst zich partieel zal doen ge
voelen, zal het verlies op het geheel inwerken", en: „de in het leven
geroepen toestanden zullen zichzelf spoedig veroordeelen
Nu de juistheid van deze opvatting gebleken is, nu de officieele cijfers
zelf de begane fout, het begane onrecht bloot leggen, nu zij de regeering
bedacht op een spoedig herstel. Het inlandsch element vormt 55 pCt.
van de infanterie van het indische leger; het gehalte van, de goede
geest in die massa is dus een zaak van groote beteekenis. Het betrachten
van eerlijkheid en rechtmatigheid ten opzichte van die ruim 15.000
inlandsche onderofficieren en minderen is ook overigens een aangelegen
heid, het oprecht en warm behartigen ten volle waard. Hier is iets
goed te maken aan onze bruine krijgers, en iets goed te maken aan
het algemeen belang, zooals dit door het leger gediend wordt.
Het is in dit verband dat wij nog willen wijzen op het hoofdartikel
in de Java-Bode van 31 Maart, getiteld: „Wie wind zaait, moet storm
verwachten", waarin een lans wordt gebroken voor lotsverbetering van
den inlandschen militair en waarin verschillende zijner grieven worden
opgesomd.
Het blad zegt inlichtingen te hebben ontvangen, dat er in de inland
sche militaire kringen beraadslaagd en gecorrespondeerd wordt over de
oprichting van een bond van inlandsche onderofficieren, die zich later,
bij welslagen, zou moeten uitstrekken over alle inlandsche militairen,
en knoopt daaraan de volgende beschouwing vast
„Hij (de Jav. militair) voelt, dat hij in het leger als een minderwaar
dig ras wordt beschouwd en behandeld, dat men hem daar dageljjks af
tuigt, heel dikwijls zonder reden en dat men aan zijne, meest voor de
hand liggende grieven geen greintje aandacht schenkt. Hij voelt dat
meer en meer en is daarover inwendig diep gegriefd; de prikkel tot
inspanning, tot „het beste geven wat in hem is" wordt hem voortdurend
ontnomen en bij is alles behalve bezield met de gevoelens, die noodig
zijn om in tijden van ernst die aanhankelijkheid te betuigen, die maken
dat men onvoorwaardelijk op hem zal mogen rekenen.
Men herinnere zich de verschijnselen, die zich in den laatsten tijd open
baarden als teekenen, dat zich ook in de inlandsche maatschappij een