426 heidscavalerie dan in Europa zeer wenschelijk, doch in de gegeven omstandigheden kan die ruimere toevoeging alleen plaats vinden, door krachten aan de opheldering te onttrekken, en dit meenen 10ij beslist te moeten ontraden. Het zal wellicht verwondering wekken, dat waar wij vrij uitvoerige beschouwingen aan de opheldering wijdden, het veelal in één aden daarmede genoemde beletten daarvan de ver sluiering—zelfs niet door ons genoemd werd. Volledigheidshalve doen wij dit nog; alleen ter wille der volledigheid echter, omdat vooral voor eene zwakke cavalerie, als de onze, die dienst slechts van secondair belang geacht kan worden. De versluiering wordt in de meeste voorschriften als integiee rend deel harer werkkring aan de tactisch ophelderende cavaleiie opgedragen, en zulks in tegenstelling met de strategische cava lerie, van wie zij slechts in bepaalde gevallen wordt gevergd (vergelijk ook de punten 43 sub 2 en 22 der L. B. V.). Het is duidelijk, dat naast de strategische en tactische ophel dering, eene strategische en tactische versluiering staan, de eerste heeft ten doel den strategischen, de tweede den tactischen toe stand voor de tegenpartij verborgen te houden, daardoor haar in het tijdig nemen harer maatrregelen te bemoeilijken. Minder duidelijk is het echter hoe die verschillende versluieringen in de praktijk uitgevoerd moeten worden. De eenvoudigste oplossing ware ongetwijfeld afzonderlijke afdeelingen met dien dienst te belasten. Eene dergelijke luxe kan zich echter alleen eene overmachtige cavalerie tegenover een zwakken tegenstander veroorloven; in minder abnormale omstandigheden zullen beide partijen hare krachten wel ten volle voor de positieve zijde van het vraagstuk, d. i. de ophel dering, noodig hebben. Waar dus in de praktijk als regel de versluiering wordt opgedragen aan afdeelingen, welke in de eerste plaats eene andere nog belangrijker taak te vervullen hebben, daar eischt het geen toelichting dat van een onvoor waardelijk beletten der waarneming aan de tegenpartij wel nooit sprake zal kunnen zijn, en men van de versluiering hoog stens mag verwachten, dat zij de tegenpartij in de waarneming zooveel mogelijk bemoeilijkt. Rechtstreeks kan ook dit alleen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 448