427
geschieden door zich tusschen de eigen troepen en de vijande
lijke waarnemingsorganen te plaatsen, deze op te houden en
zoo mogelijk terug te werpen,
Uit onze voorafgaande beschouwingen zal het, hopen wij,
duidelijk zijn, dat een zich blijvend stellen tusschen de eigen
troepen en de vijandelijke waarnemingsorganen, onvereenigbaar
is met het wezen van de strategische opheldering, voor welker
goede vervulling juist de grootst mogelijke vrijheid van bewe
ging noodzakelijk is.
Moet hieruit nu de gevolgtrekking gemaakt worden, dat
strategische versluiering een onbestaanbaar begrip is?
Schrijvers van naam beantwoorden deze vraag in bevestigen
den zin. Zoo noemt b. v. de generaal Cardot strategische ver
sluiering: „non seulement chimériqne ou a peu prés, mais sur-
„tout contradictoire a la recherche du cöté positif, autrement
„important: voir."
Emerich von Yladar komt tot dezelfde slotsom 2).
Ook de „Instruction pratique sur l'emploi de la cavalerie en
campagne" spreekt in het hoofdstuk strategische opheldering niet
meer over versluieren.
Houdt men vast aan de bepaling, dat versluieren is het be
moeilijken der vijandelijke waarneming, dan kan echter ook
de strategische cavalerie zij het dan ook niet rechtstreeks
versluierend werken, door namelijk lastig op te helderen 3).
Daar eene dergelijke „lastige" opheldering voor ons onmo
gelijk is, zouden wij verstandig doen om de strategische ver
sluiering maar uit onzen leidraad velddienst te schrappen.
Tactische versluiering heeft ook voor ons meer kans op ver
wezenlijking, omdat zij te beurt valt aan de tactisch ophelde
rende cavalerie, die zonder hare hoofdtaak in gevaar te brengen
de vijandelijke verkenningsorganen veelal rechtstreeks in den
weg kan treden.
Omtrent de wijze, waarop de tactisch ophelderende cavalerie
Cardot. „E'Sais sur la doctrine" les leQons du 16 Aout.
2) Emerich von Yladar. Zur Thatigkeit der Kavallerie im Zukunftskriege.
3) Zie de artikelen van „Lansier" (ritmeester Benteijn) in de Militaire Spectator
van 1902.
I.M.T. 1908. 28