VAN ALLES WAT. Is de Compagnies-Cantine in het belang: van den Soldaat? We leven tegenwoordig in een overgangstijdperk, waarin het begrip soldaat zijn als beroep" plaats maakt voor bet beginsel van het volks leger, waarin weerplicht een burgerplicht is en de militaire diensttijd den laatsten cursus vormt van een weloverlegd opvoedingsplan om het volk op sociaal-economisch- en militair gebied weerbaar te maken. Uit dit oogpunt beschouwd moet aan den militairen dienst een zekere volksopvoedende kracht worden toegekend en we zien dan ook in alle landen, toegevende aan den tijdgeest, min of meer gelukte pogingen om buiten de weerbaarheidsoefeningen ook de sociale belangen van den jongen soldaat in het oog te houden. Het ondervolgende opstel, waarin schrijver op duidelijke wijze „schijn en waarheid" van een maatregel in het belang van den soldaat uiteenzet, komt ons, hoewel voor het Fransche leger geschreven, door analoge toestanden belangrijk genoeg voor om het hier nagenoeg ongewijzigd weer te geven. t'fi Wie behoort zich meer te beijveren voor het welzijn van den soldaat dan de commandant der compagnie, indien hij werkelijk doordrongen is van zijn plicht en hij met zorg vervuld is omtrent het lot zijner minde ren Wie kan beter dan hij weten in welk opzicht en door welke mid delen het bestaan van zijn ondergeschikten kan worden verbeterd? Wie heeft meer dan hij te strijden tegen de moeielijkheden, die overwonnen moeten worden, om met de, helaas! karig toebedeelde gelden, op zuinige wijze, de physieke, moreele, en intellectueele ontwikkeling te bevorderen van de menschen, die aan zijn zorg zijn toevertrouwd? Thans nu het vraagstuk van het materieele lot van den soldaat de aandacht heeft gevraagd van de hoogste machten in den staat en de Mi nister van Oorlog het op afdoende wijze tracht te verbeteren, zoover als, in verband met de uitoefening van den dienst en de aard van de betrek king mogelijk is, ziet de commandant der tactische eenheid zich aange moedigd in de goede richting voort te gaan. Maar zelfs al ondervindt hij die dadelijke medewerking niet, zoo behoort hij toch, ja is hij zelfs ver plicht, middelen te bedenken om den velen vrijen tijd van den soldaat te veraangenamen, hem te brengen in een heilzame omgeving en dien tijd te benutten voor zijn welzijn. Ons streven vergelijkende met de onvoldoende of slechts matige middelen, die ter onzer beschikking staan, zou men allicht geneigd zijn te denken, dat al onze voorstellen en gedachten bloote theorieën zijn, weliswaar bestemd voor den troep, wiens belang zij beoogen, maar in de werkelijkheid nog niet practisch uitvoer baar gebleken. Tegen eene dergelijke voorstelling komen we op. Wij achten ons bevoegd betreffende dit onderwerp niet alleen de uit komst van menigvuldige waarnemingen ten beste te geven, maar ook

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 490