511
oogen en daardoor heeft de beoordeelaar het in zijn maebt om nog feiten
en beschouwingen aan te halen, die niet meer aan controle onderhevig
zijn-
De schrijver vergeet echter, dat die nadere feiten, die dus niet in de
nota waren opgenomen, niet in behandeling worden genomen of wèl,
dat indien zij ernstig genoeg zijn een nader onderzoek kan ingesteld
worden, waarbij ook wel degelijk de beoordeelde nogmaals gehoord mag
worden.
Hij geeft bij het bovenstaande het volgende voorbeeld ter nadere
toelichting
„Een beklaagde heeft zich voor de rechtbank zoodanig weten te ver
antwoorden, dat vrijspraak volgen moet. De rechters geven evenwel den
aanklager de gelegenheid zijn aanklacht nader toe te lichten met nieuwe
feiten enz. waarop een veroordeeling volgt, zonder dat de beklaagde
in de gelegenheid is zich nader te verdedigen omdat hem die nieuwe
feiten niet ter kennis worden gebracht."
Dit voorbeeldgaat echter gelukkig niet geheel op.
Ook met de wijze van invulling van kolom 3 kan deze schrijver zich
niet vereenigen. Het daarin vermelden van karaktergebreken en tekort
komingen, die geen invloed op het al of niet „geschikt" zijn uitoefenen
en waarop het den beoordeelde niet toegestaan is zich ter zake te ver
dedigen, geeft den chef gelegenheid om hoewel niet kunnende, niet
durvende uitspreken het „ongeschikt voor bevordering" den grondslag te
leggen voor eene latere ongunstige aanteekening in dien zin.
Hij geeft ten slotte het volgende ter overweging:
le slechts die goede karaktereigenschappen in een beoordeeling op te
nemen, die het belang van den dienst eischen
2e slechts die slechte hoedanigheden en tekortkomingen te vermelden,
die ongeschiktheid voor bevordering in zich sluiten
3e het recht van verdediging in zooverre uit te breiden, dat elke
grief van den chef-beoordeelaar den ongunstig beoordeelde wordt me
degedeeld met het recht zich daarop te verdedigen
4e de instelling van een commissie van 3 tot 7 leden, die bij even-
tueele memories van rechtvaardiging, den legercommandant dienen van
raad en advies, m. a. w. deze werkzaamheden uit de handen te nemen
van dikwijls daarbij belanghebbend bureau-personeel.
Met andere schrijvers is Omen het eens, dat de tegenwoordige beoor-
deelingswijze geen zekerheid van eene juiste beoordeeling geeft en dat deze
onzekerheid als een der vele redenen tot ontevredenheid, als schadelijk
werkend op den geest in het officierskorps, moet worden aangemerkt.
Door geen enkelen schrijver werd gewezen op de voor de chefs zelf gere
zen nadeelen van het afschaffen van de conduiten van 2e luitenants en
onderluitenants en wel voor wat betreft het benoemen in speciale be
trekkingen. Het is toch te dwaas, dat men van iemand, die 'njaar of
vier in dienst is, waaronder ook te velde, niet over de noodige gegevens
beschikt om hem een bijzondere opdracht, eene speciale betrekking te
kunnen geven, iets wat op de bureaux nog wel eens aanleiding geeft
tot moeilijkheden, wat betreft aanvulling en overplaatsing.
Ook voor goede onderluitenants, die in eene andere betrekking willen
overgaan en daartoe een oordeel van den legercommandant (b. v. bij