530
wel uit de volgende aanhaling uit het algemeene verslag over
de expeditie
„Was zulk een opmarsch tegenover den nog bestaanden toe-
„stand aan het strand, het nog niet gedebarkeerd zijn van vivres,
„het nog gebrekkige der gemeenschap enz. in sommige opzichten
„aan bedenkingen onderhevig, de eisch, die alles beheerschte
„was zooveel mogelijk spoed te maken, een eisch, die reeds aan
„de geheele uizending der expeditie ten grondslag lag, ten einde
„de krijgsverrichtingen nog voor den ongustigen moeson ten
„einde te brengen,enz." 1).
Ook bij deze gelegenheid en wel bij het begin van den marsch,
moest men ondervinden, dat haastige spoed zelden goed is.
Reeds in den namiddag van den 9den April, bij het
uitgeven van de bevelen voor den lOden, had de comman
dant der genietroepen er op gewezen, dat het loopbruggetje
in de lagune voor artillerie onbegaanbaar was. De Bevelhebber
had hierop geantwoord: „maak dan nog dadelijk eene brug,"
maar de uitvoering van dezen last zou wel een paar dagen
kosten, want van de geniematerialen was nog niets aan den
wal gebracht en in de nabijheid der brug groeide geen geschikt
hout. De Bevelhebber verklaarde echter, „niet langer met op
rukken te kunnen wachten," de artilleriecommandant troostte
den commandant der genietroepen met de mededeeling, dat alleen
bergartillerie zou medegaan en dat dus eene verbreeding van
de bestaande brug tot bijv. 1 M. voldoende zou zijn, zoodat ten
slotte de geniecommandant beloofde te zien, „hoever hij het
brengen kon 2). Echter, met eenige liggers van een gestrand
vlot en een paar bamboes maakt men zelfs met den besten
wil van de wereld geen eenvoudig loopbruggetje bruikbaar voor
bergartillerienog in den avond van den 9den April werd den
Bevelhebber medegedeeld, dat de genie de brug niet breeder dan
70 cM. kon maken; het artilleriemateriëel zou dus uitéén genomen
moeten worden 1). Een en ander bleek ook den volgenden dag.
De bemodderde schoenen van Europeanen en Amboineezen
maakten het bruggedek glibberig; enkele paarden kwamen zonder
ongelukken aan den overkant, doch spoedig lagen een paar
1) XIV, blz. 153.
21 VIII, blz. 108.