569 (Krijgswetenschap 1906-1907 bladz. 88) in zijn betoog over de noodzakelijkheid van het hebben van divisie-C avalerie en het stellen van de Artillerie in vredestijd, onder de bevelen van den divisie-commandant. Nu staan weliswaar alle troependeelen, die in het comman- dement van den Br. C. gelegerd zijn onder diens bevelen, (art. 1. I. B. Cn) maar dat begrip „bevel" is in tal van opzichten zoo beperkt, dat er in den waren zin des woords niet veel van overblijft. Indien de Bat.-,Batt.- of Esc. Cn. buiten het brigadeverband hunne verplichtingen niet nakomen, kan hiervan alleen gerap porteerd worden aan het Legerbestuur (art. 8 Instr, Inspecteur) maar ingrijpen gaat volgens den letter der voorschriften bo ven de bevoegdheid van den Br. C. Waar blijft dan de directe, werkzame invloed van den chef, onder welks bevelen de troepen toch in de uren van spanning en gevaar moeten optreden. Hoe kan de bevelvoering zich krachtig doen gevoelen indien de Br. C. niet de trechter is, waardoor alles wat den hem ondergestelden troepen betreft, deze bereikt, de schakel tusschen dit troependeel en het Legercommando Bij invoering van eene meer intensieve bevelvoering in den geest van de Nederlandsche Instructie moet de formatie toelaten, dat, indien een officier van een ander wapen dan de Infanterie brigade-commandant is, hem wordt toegevoegd een luitenant kolonel, die optreedt als infanterie-commandant. We besluiten dit opstel, met de hoop, dat binnen niet al te langen tijd de bestaande valsche verhouding moge plaats maken voor een meer gezonde. Dan ook alleen kan het brigadecommando de oefenschool worden voor het Legercommando, omdat het meer dan eenig ander bevel gelegenheid biedt, om die ervaring te kunnen opdoen, die onafwijsbaar noodig is voor het voeren van het hoogste bevel en van de verzekering van de innige samen werking van allen onder één. A. van Hengelo.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 591