616 te van 12 man, waarbij een gegradueerde, als rijwielhouders en een ander gedeelte om als groep te voet op te treden. De rijwielhouders blijven alsdan tot bewaking bij de rijwielen en stel len zich zoo gunstig mogelijk op. De groep te voet treedt onder bevel van den brigadecommandant ver der op als gewone patrouille. 6. De onder punt 5 aangegeven splitsing heeft ook plaats bij het in actie komen en bij het doortrekken van kampongs, wanneer vermoeden bestaat, dat zich daarin kwaadwilligen ophouden. De kampong wordt alsdan eerst doorzocht, waarna de rijwielhouders worden aangetrokken. Ook kan worden gehandeld als onder punt 7 is aangegeven. 7. Bij het doortrekken van terreindeelen zonder eenig uitzicht, bijv. wanneer de weg of het voetpad door begroeid terrein of een hoog alang- alangveld loopt, wordt afgezeten en waar mogelijk met tweeën opge sloten gemarcheerd. De brigade blijft dan vereenigd. De manschappen der beide gelederen marcheeren aan de binnenzijde der rijwielen. De klewang is daarbij getrokken en de karabijn onder een der armen. 8 Zoolang het terrein uitzicht oplevert en het waarnemen van het terrein naast den weg of het voetpad mogelijk is, kan met eenen met tusschenruimten van 3 passen worden gereden de brigade-commandant in het midden, een gegradueerde aan het hoofd en een aan den staart. 9. Is de toestand van den weg of het voetpad van dien aard, dat de man zijn volle aandacht moet vestigen op het besturen van zijn rijwiel, dan wordt afgezeten en waar mogelijk met tweeën gemarcheerd, zooals hierboven aangegeven. 10. Laat de breedte van het voetpad het marcheeren met tweeën niet toe dan wordt met eenen opgesloten gemarcheerd. De even nummers met het rijwiel rechts, de oneven nummers links. 11. Bij helderen nacht wordt met geringe snelheid gereden en slechts langs wegen of voetpaden, die in goeden staat verkeeren en alsdan op een gelid op het midden van den weg. Overigens wordt gehandeld als bij dag. 12. De voorste wielrijder moet, in het bijzonder bij nacht, zijne aan dacht vestigen op den weg, daar door aangebrachte hindernissen een ge spannen touw of rotan over- en kleine coupures in den weg zijne vaart plotseling kan worden gestuit en verwarring zoude ontstaan. 13 Bij donkeren nacht wordt niet uitgereden, tenzij het doel zoo ver is verwijderd, dat geruimen tijd zonder bezwaar door den voorsten en den achtersten man met een brandende lantaarn kan worden gereden 14. Bij een onverwachtschen flankaanval op de afgezeten marchee- rende brigade, wordt naar beide zijden front gemaakt, het rijwiel, om den eersten aanloop van den aanvaller te breken, met kracht van zich geworpen en de aanval met vuur afgeslagen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 638