- 46 -
3o. dat de houding van het lichaam met uitzondering van
de armen, zooveel mogelijk gelijk is aan die van vaardig.''
4o. dat geen onnoodige verplaatsing van handen of vingers
geschiedt.
5o. dat de kolf goed Legen den schouder wordt gedrukt (de
onderwijzer overtuige zich hiervan door onverwachts op den kolf
te tikken) en niet te laag geplaatst is.
En bij het afzetten:
lo. dat de kolf alleen een benedenwaartsche beweging en de
korrel eene achterwaartsche beweging maakt.
2o. dat de kolf niet verder omlaag of naar achteren wordt
gebracht, dan oorspronkelijk bij de goede houding van vaardig
het geval was.
3o. dat de beweging kort en krachtig geschiedt.
4o. dat de houding van het lichaam na het afzetten zoo
min mogelijk van stand verandert.
Oefening 18 moet zeer veel op tel en tusschentel herhaald
worden. Ook late men den leerling lang in den aanslag ver
blijven om het spiergeheugen te prikkelen. De oefening is uit
sluitend voor arm- en schouderspieren. Er wordt dus niet bij
gericht en het linkeroog blijft open.
19o. Oefening 18 wordt herhaald, gepaard met drukpunt ne
men (waarbij de grendel gespannen is).
Het nemen van het drukpunt moet samenvallen met het
plaatsen van de kolf tegen den schouder.
20. Zonder geweer late men nu veelvuldig knielen volgens
16; maar nu wordt het rechterbeen verder gebogen, zoodat
de leerling op den rechterhiel komt te zitten.
Men herhale deze oefening veelvuldig.
21o. Uitgangshouding: geweer in den aanslag.
Rechterarm voorwaarts strekken Een
Rechterhand in den greep Twee
Bij deze oefening en sommige volgende vooral trachten het
geweer met de linkerhand stil te houden en. goed tegen den
schouder te drukken.
22o. Uitgangshouding: als 21.
Tromv- heffen Een.
Tromp neerlaten Twee.