- 657 We kunnen dit gedeelte niet genoeg ter lezing aanbevelen, vooral het antwoord van De Koek aan Du Bus, over het oorlogsbudget. De Koek kreeg daarop alleen dit laconieke bescheid, dat hij (Du Bus) het niet noodio- vond Tdeze voor mij min a-mgename brief wisseling voort te zetten". Du° Bus is blijkbaar nimmer goed doordrongen geweest van de waar heid van Clausewitz's uitspraak: „Es ist überhaupt nichts so wich tig...... ais genau den Standpunkt zu ermitteln aus w e 1- chen die Dinge aufgefasst und beurtheilt werden mussen, und dan n an sie festzuhalten" anders zou hij hebben ingezien, dat het herstel van h t financieel evenwicht der Indische Financiën niet denkbaar was, zoolang de oorlog bleef voortwoeden, en dat derhalve voor alles en tot welken prijs ook de onlusten behoorden te worden gedempt; Lezer, hier wordt geschreven over 1829 en we hebben nu 1908 is het nog noodig te wijzen op de onschatbare waarde, die dergelijke krijgs geschiedkundige arbeid hoeft en op het opvoedkundige nut, dat de be studeering van de geschiedenis heeft, vooral ais zij tot ons komt in een vorm als hier is aangeboden Is het niet in treurig, dat aan „le journal amusant" en „l'assiette au beurre" of aan schandaalstukjes in de pers meer aandacht wordt ge schonken, dan aan boeken als deze. die niet worden aangezien, „omdat het toch oude kost. is"? „Wie heeft daar nu i og wat aan"? De waarde van de krijgsgeschiedenis is deze, dat zij onzen blik ver ruimt met de ervaringen van anderen, wanneer het ons niet alleen te doen is om de geschiedenis maar vooral om de drijfveeren te kennen, die tot de handelingen aanleiding hebben gegeven. En daartoe stelt schrij ver ons volop in staat. De beide laatste hoofdstukken handelen over het einde van den op stand en bevatten een uitvoerig relaas over de arrestatie van Dipanegara. Dat raden we belangstellenden aan kalm door te lezen, de officieele, niet officieele en de inlandsche lezing zijn hier naast elkaar gelegd. We zien geen kans, dat hier in het kort weer te geven zonder aan de volledigheid afbreuk te doen. Doch we hopen de belangstelling in den arbeid van onzen collega zoo danig te hebben geprikkeld, dat velen over het doode punt zullen wor den gebracht en er die aandacht aan zullen schenken, die hij volkomen verdient. En we hopen, dat het Bataviasch Genootschap met medewer king van de Regeering het niet bij dezen enkelen oorlog zal laten, maar ook° Boni en Bali, die gerekend kunnen worden in het tijdperk van rustig bestuur te zijn gekomen, zijn aandacht waardig zal keuren. Zoolang de krijgsgeschiedkundige afdeelin^ van den Generalen Staf nog slechts een wensch is, moeten we op alle wijzen het particulier ini tiatief steunen, dat ons behulpzaam is in deze leemte te voorzien.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 679