661 heid van den dienstchef en zijne rechtstreeksehe verhouding tot den Commandant van het Leger kunnen ook wij slechts toejuichen, daar zij in verband met zijne veelvuldige aanrakingen met de verschillen! e departementen in zake opnemings- en kaarteeringswerkzaamheden, zeer ten woede moeten komen aan eene spoedige afwikkeling van zaken In° het Wetenschappelijk Jaarbericht der Vereemging ter beoef. van de krijgswetenschap 1906 - 1907, wordt op bladz. o0 het navolgende tegen deze afscheiding aangevoerd: Hoewel deze maatregel in algemeenen zin valt toe te juichen, is toch het gevaar niet denkbeeldig, dat, waar de Chef van den ïopographischen diens door de centralisatie der kaarteenngswerkzaamheden niet meer uitsluitend er misschien ook zelfs niet meer in hoofdzaak voor het leger werkzaam zal zijn, de belangen van het leger op cartographisch- en opnennngsgebied een weinig op den achtergrond worden geschoven Als 't ware in antwoord hierop luidt het in het jaarverslag Ten einde ook na de scheiding van Generalen Staf en Topographischen dienst op afdoende wijze rekening te kunnen houden metdei eischen die liet Leger op cartographisch gebied kan stellen, werd bij legeiordei dd. Juni 1907 No. 31 eene nieuwe instructie voor den Chef van den Topogra- phischen dienst uitgevaardigd, die, gebaseerd op diens zelfstandige positie, liet noodige gemeenschappelijk overleg met den Chef van_den Generalen Staf en eene volkomen behartiging van alle militaire belangen op onderwei pe lijk gebied waarborgt. Onder het eerste gedeelte: Algemeen verslag van de verrichtingen van den dienst. A. Terreinwerkzaamhedengaan achtereenvolgens de door de onderdeelen van den Topographischen dienst in verschillende streken van onzen archipel tijdens het jaar 1907 verrichte werkzaamheden en de opmerkingen, waartoe zij aanleiding hebben gegeven, aan ons oog voorbij. Het verslag van de Tïiangulatiebrigade: i>e hoofd- en secundaire drie hoeksmeting van Zuid-Sumatra, hetwelk dit jaar weinig belangrijks bevat, omdat de werkzaamheden slechts een voortzetting vormden van die in het vorige jaar, is verrijkt met een tweetal photo-lithographische afdrukken, voorstellende: resp. Gezicht op den krater van den Dolok Sibajak (Res. Oostkust van Sumatra) en Gezicht op het militair établissement te Sandaran Agoeng (Koerintji). Hoewel buiten den tekst staande, verdienen zij als reproductiewerk en als blijk van de vaardigheid der verkenners in het bij deze brigade eerst kort geleden, en ten behoeve eener bespoediging van den verkenningsarbeid toegepaste landschap-photografeeren ten volle onzen lof. De volgende paragraaf is gewijd aan: De hoofd- en secundaire drie hoeksmeting van Sumatra's Oostkustmet welke meting in verslagjaar door de Triangulatiebrigade een aanvang werd gemaakt, terwijl o de door de Opleidingsbrigade t. b. v. den dienst van het boschwezen uit gevoerde secundaire driehoeksmeting in Midden-Java behandelt. Op bladz. 18 van deze laatste bijdrage krijgt men een aardig bewijs van de moeilijk heden om de gebouwde pilaren tegen de baldadigheid (of eenvoud r) van de Javaansche bevolking te beschermen. Wij lezen daar: In Oud-Japara meenden de bewoners van een desa van een kort te voren op een onbebouwd plekje midden in hun sawah geplaatst, keurig gebouwd nieuw model T-pilaartje beter partij te kunnen trekken als grenssteen hun

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 683