56
er wel meer volgen, want als ik bij eene Compagnies- of Ba-
taljonsoefening fouten opmerk, en ik meen 't herstellen daar
van aan de Pelotons-Commandanten te kunnen opdragen, dan
gebeurt dit ook."
Ik: „Kapitein, mag ik U nog even wat vragen?"
Kap. N: „En dat is?"
Ik: „Hoe vat U de zelfstandige leiding van het peloton door
den Pelotons-Ct. op?"
Kap. N. „O ja, daar zou ik een voornaam punt vergeten hebben.
Kijk eens: „de week telt zes werkdagen; daar gaat één dag
af voor schieten; laten we rekenen één dag voor Bataljons
oefening; resten dan nog vier dagen. Zooals de zaken op 't
oogenblik staan, zijn twee dagen bestemd voor oefeningen met
de geheele Cie., en twee dagen zijn de pelotons vast ter be
schikking hunner Commandanten.
Ik houd me verder strikt aan de laatste alinea van punt 1
van dezen Leiddraad, die luidt: Als regel geldt, dat de Chef niet
ingrijpt, zoolang de leider zaakkundig en met de noodige toe
wijding en tact optreedt.
Onmiddellijk hierbij verwijs ik naar de laatste zinsnede van
punt 7 van 't vorige „Voorschrift voor 't houden van oefeningen
bij de Infanterie", dat luidde:
„De mate van zorg, aan het onderricht besteed, en de ge
volgde methode behooren naar de verkregen uitkomsten te
worden beoordeeld."
Het een met 't ander in verband gebracht, heeft bij mij
geleid tot de volgende conclusie
Ik laat mijn Pel.-Cn. in de leiding van de genoemde oefenin
gen volkomen vrij; ik zal wel eens komen kijken en zal mij
er vooral van tijd tot tijd van overtuigen, hoe ver je met een
en ander staat.
Op de uitkomsten, die ik dan na zeker tijdsverloop zie, ba
seer ik dan verder mijn oordeel over de leiding, uitgaande van
de ondercommandanten.
Is je dit duidelijk, Wilvoort?"
Ik: „Volkomen, kapitein, maar nu nog een vraag.
Deze leiddraad spreekt ook van verantwoordelijkheid van de
Sectie Cn aan hun Pel.-Ct. voor de geoefendheid hunner afdee-