2
„op het glibberig terrein der waarschijnlijkheden de waarheid dan ook
niet altijd nabij is", het Koloniaal Verslag over 1906 ter hand moeten
nemen. En wat zien we nu? Dat op een Yerminderde sterkte van 765
Europeanen slechts een verminderd aantal straffen voor dronkenschap
komt van 45, terwijl bij het voorlaatste Verslag vergeleken een toename
valt te constateeren van 22£ op 23,39 pet. (aantal Europeanen) en van 27|-
op 28,8 pet. [aantal straffen]. De statistiek omvat niet, en behoeft ge
lukkig niet te omvatten de Amboineezen en andere inlanders. Toch meen
ik er de aandacht op te moeten vestigen, dat het alcoholgebruik der in-
landsche minderen niet aan de aandacht ontga. Want indien ik wèl ben
ingelicht, schijnt ook reeds het gebruik van sterken drank zich onder de
inlandsche bevolking uit te breiden.
En wat nu den geest in het leger betreft, die verleden jaar in be
scherming werd genomen, ook nu zegt Zijn Excellentie in de Memorie
van Antwoord„Berichten omtrent eene verslapping van de krijgstucht
hebben den ondergeteekende niet bereikt."
Ik ben door die mededeeling geenszins gerustgesteld. Is het dan alles
courantenpraat, wat ons de laatste mailberichten mededeelen nog wel
in een dusgenaamd gouvernementeel blad als de Java-Bode dat sedert
tijden geheimzinnige conferenties hebben plaats gegrepen tusschen leger
commandant, afdeelingschefs en brigade-commandanten, gevolgd door even
geheimzinnige tusschen brigade-commandanten en korpschefs, eindelijk
tusschen korpscommandanten en hun onderhoorige kapiteins en die, alle
even geheim, den minder goeden geest in het leger, zoowel onder officieren
als onder minderen, tot onderwerp zouden hebben gehad? Indien die
berichten waarheid bevatten en ik wenschte gaarne van den Minister
te vernemen wat daarvan is dan moet het reeds lang een erkend feit
zijn, erkend bij de legerautoriteiten in Indië, dat aan den geest van het
leger heel wat hapert, en dan wekt het verwondering en meer dan dit,
dat de Minister van Koloniën hiervan blijkens de memorie van Antwoord
totaal onkundig is gelaten.
Zelfs wekt het gegronden twijfel, of de Minister wel voldoende van
uit Indië op de hoogte wordt gesteld, indien daar op bladz. 17 van de
Memorie van Antwoord wordt te kennen gegeven, dat Zijn Excellentie
de aandacht van den Gouverneur-Generaal heeft gevestigd op geruch
ten, die hem ter oore kwamen (buiten den Landvoogd om dus) om
trent een gedrukte stemming onder de officieren. Dat is een verkeerde
gang van zaken.
Yoor mij zijn die aanwijzingen niets bijzonders, ik had ze verwacht,
zooals ik nog meer verwacht, waarvan de verklaring voor de hand ligt
en ten vorigen jare door mij gegeven werd. Houdt men geen rekening