voorrechting van enkelen; men wete wèl, dat indien de rechtvaardigheid bij bevorderingen en benoemingen al te zeer uit het oog wordt verloren, er wel is waar een klein kliekje van overmatig tevredenen wordt ge vormd, die tot grooten arbeid in staat en van veel toewijding vervuld zijn, maar dat daarbuiten het peil voortdurend omlaag gaat. En nu kan men hier spreken met één officier of met tien of met twintig, geen en- kele tenzij bij toeval een der 'oij-uitstek-gegadigden—zal er een geheim van maken hoe de toestand de 1 aatste jaren aan het teruggaan is. Het Bataviaasch Nieuwsblad drukt het in een artikel van 12 April 1907 als volgt uit, heel gematigd; „En dan is daar nog, ten allerlaatste, de zeld zame bevoorrechting die sommige officieren genieten. Het is een teer punt. Laat ons volstaan met te zeggen, dat enkele dezer officieren, zich „gedekt" wetend of wanend, zich niet ontzien het prestige der ouderen op bedenkelijke wijze aan te tasten door openbare en onoordeelkundige critiek tegenover jongere officieren en ook door haarfijn uiteen te zetten hoe de Gouverneur-Generaal over sommige ouderen denkt". Wat zegt de Minister in antwoord op de aanwijzingen in het Yoorloopig Verslag gedaan? „Intusschen zijn den ondergeteekende geen feiten bekend, die recht zouden geven, enzMaar weet men dan aan het De partement niet wat ieder oificier kan weten te vertellen? Men moet de staaltjes hooren: van indiscipline begaan door over het paard getilden, die niet nalaten het van de daken te verkondigen, dat die en die offi cieren verre hun ouderen in rang moeten weggewerkt wordenvan gedweeë vleierij tot in het misselijke toe, zelfs van veel hooger staande officieren (ik meen dan in de ranglijst) tegenover jeugdige, die wat in de melk te brokken hebben. Ik hoor van een officier, die door het Atjehstelsel omhoog is gevallen, een best patrouillelooper met den aankleve van dien, die behoort tot „de familie". Hij leidt manoeuvres, ook tegen den beroemden B. V.; bij elke handeling waar eenige militair-weten schappelijke overpeinzing geen overdaad zou zijn, is zijn uitspraak zonder verwijl: „attaqueeren". Dan mokken de officieren, die tot dusver van meening waren, dat tactiek en strategie toch ook wel eenige oogenblikken verdienen van rustig bezien, in stilte tegen den chef van het type, dat met één groep tot de verovering van heel Indië in staat is; endebeoor- deelende meerdere vindt de opvattingen van den onaantastbare subliem. Ik zal nu verder zwijgen. Want het is klaar als de dag, dat de rechts zekerheid in ons Indische leger steun behoeft, en krachtigen steun. De minister heeft nu het adres-Posno, dat is althans één feit. Ik hoop, dat, waar Zijn Excellentie zich tot dusver zoo sympathiek gedroeg om een bevredigende oplossing aan de zaak te geven, het ook in den ver volge moge blijken, dat het hem ernst is om niet te gedoogen, dat het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 781