7
van belang te maken zijn. Ik heb mij echter verbaasd hoe de Minister
dit kon neerschrijven, want het is bekend, dat de klachten over de voe
ding in het Indische leger legio zijn. Zoo schrijft mij iemand uit het
leger: „De positie van onze landgenooten, Indische militairen, is ten
hemel schreiendde voeding is oneetbaar en onvoldoende.
„De prachtige aanplakbiljetten, om de arme menschen te vangen van
wege het Departement van Koloniën, moesten door ons volk met modder
worden besmeerd, of liever nog afgescheurd worden."
Die schrijver, niet de eerste de beste, heelt het voornamelijk over de
voeding.
Nu wil ik onmiddellijk toegeven, dat met het bedrag daarvoor uitge
trokken, de voeding goed kan zijn; ik wil gaarne aannemen, dat zij in
enkele, misschien in meer garnizoenen goed is. Maar dat over de voe
ding in het algemeen geklaagd wordt, is niet tegen te spreken. En juist
als het mogelijk is, haar in sommige garnizoenen goed te maken, waar
om kan het dan elders ook niet? Op het legerbestuur rust de taak,
daarin te voorzien.
Nu kan het misschien den Minister ontgaan van hoeveel belang voor
den gewonen soldaat de voeding is; ieder, die in het leger geweest is,
is er van overtuigd. Als de voeding niet in orde is, deugt het leger
niet, ik ben het eens met hetgeen de heer Thomson daarover gezegd
heelt. Men moge het af- of goedkeuren, maar het is zoo.
Nu verheug ik er mij over, dat onder de militairen in Indië een sterke
organisatie is ontstaan. Die zal naar het hart van vele heeren hier in
deze Kamer zijn, daar zij genoemd is: „Foor Koningin en Vaderland".
De Prins is beschermheer en op verjaardagen van het Yorstelijk Huis
zendt men telegrammen naar Nederland, die braaf door Hare Majesteit
de Koningin en door de Koningin-Moeder zijn beantwoord. Dit is wel
een goed voorbeeld voor sommige autoriteiten in Nederland.
Mij verheugt het, dat deze bond bestaat en ook, dat hij zóó is. Want
men heeft dan geen voorwendsels om aan rechtvaardige grieven niet te
voldoen, door te zeggen; „het is een revolutionnaire bond".
Hij tracht naar betere toestanden in het leger, weert misbruik van
sterken drank, zorgt voor ontspanning en een goede leestafel in drank-
vrije lokalen, wat, helaas, de cantines niet zijn.
Het ledental stijgt zeer sterk. De heer Thomson noemde een getal
van 4200; volgens mijn brief, gedagteekend van een maand later, is het
ledental reeds gerezen tot 5800 en op het oogenblik zal hij zeker al weer
heel wat aangegroeid zijn.
Die bond zal meer doen om het leger op een hooger peil te brengen
dan de militaire autoriteiten doen kunnen. Wat ik eenige jaren geleden