12
Verslag klachten aanheft en mijns inziens zeer gegronde, de Minister
zoo luchthartig over de zaak heenloopt en zegt, dat de resultaten ondanks
dit verslag nog niet zoo slecht zijn; daarbij verwijzende naar het feit dat
in het derde kwartaal de aanwinst grooter is geweest. Hoe staat het
nu eigenlijk? Wat is nu waar? Gaat de werving niet naar wensch, melden
zich niet genoeg manschappen aan, dan vraag ik, waarom dan, blijkens
de Memorie van Antwoord, zoo optimistisch over deze zaak geredeneerd
Wanneer ik de zaak der werving goed inzie, dan meen ik te mogen
aannemen, dat deze werkelijk veel te wenschen overlaat en dat het, om
haar niet zoo bedenkelijk te doen schijnen, bovendien absoluut niets zegt,
wanneer men tegenover het groote incompleet aan Europeanen een over
compleet aan Amboneezen stelt. Dat dit overcompleet bestond, wist men
toch ook toen men het Koloniaal Verslag opmaakte. Ik zou zeggen: laat
de Minister den werkelijken toestand blootleggen en zeggen, hoe het met
de werving staat en of hij niet meent, dat er een groot gevaar dreigt,
dat er niet voldoende aanvulling voor het Indische leger te verkrijgen
zal zijn.
Den laatsten tijd hebben verschillende berichten uit het buitenland ons
bereikt, welke met de werving in zeer nauw verband staan. Ik herinner
er aan, dat in de Niemve Botterdamsche Courant van 2 November j. 1.
een correspondentie uit Zwitserland voorkomt van een samenkomst van
verschillende oudgedienden bij koloniale legers. Men heeft zich toen over
de toestanden in die legers uitgesproken en ons leger kwam er nog het
beste af, maar toch zijn er verschillende grieven genoemd.
Ik zou aan den Minister willen vragen dat nummer van de Nieuwe
Botterdamsche Courant eens onder zijn aandacht te nemen en middelen
te beramen om aan de daarin genoemde bezwaren, welke mij juist toe
schijnen, tegemoet te komen.
Bovendien zou ik den Minister willen verzoeken ik breng hem in-
tusschen hulde voor hetgeen dat hij reeds heeft gedaan, o. a. voor het
aanvragen van gelden voor een weduwen- en weezenfonds voor mindere
militairen benevens voor de betere salarisregeling, welke hij heeft ont
worpen in overweging te nemen wat de heer ter Laan hem reeds heeft
gevraagd, ten aanzien van de verschillende wenschen, welke in het maand
blad van den Bond van Indische militairen Ons Vaandel worden geuit.
In de tweede plaats een enkel woord over de beoordelingslijsten der
officieren. In het Yoorloopig Verslag is er op gewezen, dat er een ver
andering is gebracht in de behandeling dier lijsten, deze n. 1., dat de
officieren, die niet terstond voor bevordering in aanmerking komen bij
een slechte aanteekening geen memorie van rechtvaardiging mogen in
dienen. Nu dacht ik, dat dit maar een los gerucht uit de bladen was,