13 maar de Minister zegt, dat het inderdaad zoo is en als dat zoo is zou ik den Minister willen vragen aan te geven, waar nu die officieren dan met hun klachten heen moeten. Er moet toch een weg daarvoor bestaan en ik hoop, dat de Minister ten aanzien hiervan nog iets naders zal willen mededeelen. Dan zou ik nog iets willen opmerken ten aanzien van het overmatig gebruik van sterken drank bij het Indische leger. Op het zedelijk leven zelf kom ik niet terug; over het concubinaat heb ik bij de algemeene beschouwingen reeds het mijne gezegd. Ik wil mij alleen tot het noemen van een paar cijfers bepalen, opdat men den toestand in Indië duidelijk zal kennen. In het Koloniaal Verslag heb ik aangetroffen, dat van de 9103 militairen beneden den rang van officier 377 gehuwd zijn, 2268 in concubinaat leven en 6458 ongehuwd zijn zonder huishoudster. Het aantal straffen wegens dronkenschap lijkt mij ontzettend hoog. Voor eerste dronkenschap vind ik opgelegd 614 en voor herhaalde dron kenschap 2621 straffen op 9000 militairen. En nu zijn er natuurlijk nog een groot aantal gevallen, die eenvoudig niet ontdekt worden en waarbij dus ook niet gestraft wordt. Ten aanzien hiervan zou ik willen vragen, of van een klein leger, waar zulk een ontzettend misbruik van sterken drank gemaakt wordt, men niet verwachten kan, dat zoovelen zich schuldig maken aan de euvelen waaromtrent bij het Atjeh-debat zoo druk gesproken werd. Ik geloof dat in deze het toezicht veel te wenschen overlaat. Ik ge loof dat het in deze er op aankomt, dat men werkelijk er op toeziet, dat de militairen zich zooveel mogelijk van het gebruik van sterken drank onthouden. Nu is een van de middelen, die op dit terrein heilzaam kunnen wer ken, de arbeid van de militaire tehuizen in Indië. De Minister zal niet ontkennen, dat door die tehuizen zeer veel goeds gewrocht is voor het Indische leger. En waar ik meen, dat de Minister dit niet zal kunnen ontkennen, daar had ik gehoopt, dat de Minister meer sympathie voor die tehuizen bezat, dan hij getoond heeft. Tot mijn leedwezen is die belangstelling niet gebleken. De Minister heeft aan de billijke verwach tingen, die men koesteren mocht, niet voldaan. Ik vestig daarvoor de aandacht op hetgeen op bladz. 10 van het jaarverslag van de Vereeni- ging voor Evangelisatie onder de Militairen in Nederlandsch-Indië te le zen staat. „We ontvingen namelijk voor enkele dagen" zoo schrijft het bestuur dier vereeniging een schrijven uit Indië, dat Zijn Excel lentie de Gouverneur-Generaal het gouvernements-subsidie met 1200 'sjaars heeft verminderd. We hadden gehoopt meer te zullen krijgen, omdat we met onzen arbeid zijn begonnen op de hoogst gewichtige gar-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 789