15
eenzame positie, die de soldaat in de Indische maatschappij inneemt,
voor hem eenigermate zal zijn vergoed.
Met een enkel woord wil ik ook de aandacht vestigen op het groote
incompleet aan Europeanen, waarop ook de vorige spreker reeds gewe
zen heeft.
Het wil mij voorkomen, dat een tekort van 1700 man, niettegenstaande
de legerformatie wat Europeanen betreft, toch reeds voortdurend ver
minderd is, zoo groot is, dat het inderdaad bedenkelijk wordt en ik kan
mij ook niet vereenigen met de meening dat een overcompleet van Am-
boineezen in het tekort aan Europeanen zou kunnen voorzien. Ik geloof,
dat er krachtiger maatregelen zullen moeten worden genomen dan tot
nu toe geschiedde om de werving' inderdaad te doen slagen. Al moeten
wij dankbaar erkennen, dat aan de onderofficieren, korporaals en soldaten
een hoogere soldij is of zal worden toegekend en dat ook de pensioenen
laatstelijk verbeterd zijn, toch komt het mij voor, wanneer ik hun positie
in Indië vergelijk met die hunner standgenooten in ons land, dat de
verbeteringen nog niet voldoende zijn om inderdaad het lot van den
Indischen militair uit materieel oogpunt aantrekkelijk te maken.
Yoorts wil ik wijzen, Mijnheer de Voorzitter, op een onderwerp dat in
het Voorloopig Verslag is besproken en waarop door den Minister in de
Memorie van Antwoord met enkele woorden is geantwoord. Ik bedoel
de quaestie, of het niet noodig is in Indië inderdaad een legerreserve te
scheppen, waardoor men in staat zou zijn om, met meer succes dan op
het oogenblik zou mogelijk zijn, een eventueelen aanval op onze Oost-
Indische bezittingen te voorkomen niet alleen, maar ook, wanneer wij
een aanval moeten weerstaan, de verdediging langdurig te voeren.
Met de legerreserve, die op het oogenblik bestaat, wil het niet al te
best. Zij is na eenige jaren geleden te zijn opgericht, op het oogenblik
gekomen tot een sterkte van ik meen ongeveer 250 man, waarvan het
grootste gedeelte kader is. Men kan niet aannemen, dat dit nu werke
lijk een versterking zou zijn voor het Indische leger van eenig belang.
In het Voorloopig Verslag is de vraag geopperd, en ik heb die vraag
reeds vroeger aan den ambtsvoorganger van den Minister gesteld, of het
niet gewenscht zou zijn, de Indische bevolking, waar dat mogelijk is,
zelf eventueel te doen deelnemen aan de verdediging van Indië. Het is
een denkbeeld, dat in het Juni-nummer van de Indische Gids ook be
handeld is geworden en dat m. i. alle overweging waard is. Ik kan niet
zeggen, dat men er toe zal moeten besluiten; daarvoor zou men de zaak
van alle kanten en met de noodige gegevens toegerust moeten hebben
kunnen bezien, maar dat zij overwogen moet worden, is m. i. boven allen
twijfel verheven. De Minister zegt in de Memorie van Antwoord, dat