17
bezwaren aan het deelnemen van de verdediging van Java door de be
volking eventueel zouden in den weg staan.
De heer Fock, Minister van Koloniën: Mijnheer de Voorzitter! De
heer Duymaer van Twist heeft de werving besproken en gemeend dat
de Regeering te dien opzichte niet al te duidelijke inlichtingen zou heb
ben gegeven. Ik geloof echter, dat wanneer de geachte afgevaardigde
het Koloniaal Verslag leest en daarnaast legt hetgeen in de Memorie
van Antwoord is geschreven, hij zal moeten erkennen, dat de mededee-
lingen van de Regeering niet aan duidelijkheid te wenschen overlaten.
De Regeering erkent, dat de werving geen bevredigende resultaten
oplevert. Dat staat in het Koloniaal Verslag met dezelfde woorden
maar ik kon, toen ik de Memorie van Antwoord opmaakte, er op wijzen,
dat in het derde kwartaal van 1907 eenige vooruitgang was aan te wijzen,
dat het aantal dergenen die zich aanmeldden, was toegenomen. Ik ge
loof dus, dat de Memorie van Antwoord in geenen deele in strijd is met
hetgeen in het Koloniaal Verslag vermeld staat, maar de Memorie dateert
van een later tijdstip en spreekt alleen van het derde kwartaal.
Wat zal hier moeten worden gedaan om de werving te verbeteren
Dat valt op het oogenblik moeilijk te zeggen. De Regeering tracht op
alle wijzen de positie van den Indischen soldaat te verbeteren en zij ver
trouwt dat de maatregelen, die genomen worden, een invloed ten goede zul
len teweeg brengen, al zal die invloed natuurlijk niet terstond merkbaar zijn.
De heeren Duymaer van Twist en Thomson hebben over de dronken
schap in het leger het woord gevoerd en de opmerking gemaakt, dat die
dronkenschap zeer ernstig is en in den laatsten tijd toeneemt. Ik kan
dit niet in alle opzichten toegeven. Ik erken, dat het aantal gestraf
ten, dat in de Koloniale Verslagen vermeld is, zeer belangrijk
is maar men moet de cijfers over verschillende jaren met elkander
vergelijken en zoo heb ik er dan ook op gewezen, dat het percentage
van 1905, vergeleken bij dat van 1904, een aanmerkelijken vooruitgang
aanwijst, immers het aantal gestraften in 1904 was 26 pCt. en in 1905
slechts 221/5 pCt., terwijl het aantal straffen in 1904 was 33 pCt. tegen
27 pCt. in 1905. Nu is door den heer Thomson opgemerkt, dat 1906
weer eenige toeneming aanwijst, namelijk respectievelijk 24,4 pCt. en
28,9, maar die cijfers zijn toch in allen geval lager dan die van 1904.
Het spreekt echter vanzelf dat er gedaan moet worden wat mogelijk
is om dit euvel tegen te gaan en ik wil den heer Duymaar van Twist
gaarne toegeven, dat de militaire tehuizen daarop een goeden invloed
kunnen uitoefenen en dat zij mij dan ook in dit opzicht zeer sympathiek
zijn. Nu ligt het in den aard van de zaak, dat bij de bepaling van de
subsidiën voor de militaire tehuizen rekening moet gehouden worden met