20
zijn, hij in den condutie-staat moet aangeven waarop die grieven berusten
en dat de otficier dan ook het recht heeft om zich over die feiten te ver
antwoorden, de ongegrondheid van de tegen hem aangevoerde grieven
aan te toonen.
Ik geloof dus, dat in den bestaanden toestand niets wordt veranderd
en dat de rechtspositie van den officier integendeel daardoor veel wordt
verbeterd. De andere aanteekeningen hebben heel weinig beteekenis en
kunnen hem in zijn promotie niet schaden. Er wordt mij opgemerkt»
dat die kleine aanteekeningen dan wel achterwege kunnen blijven, en
in algemeenen zin is daarvoor wellicht wel iets te zeggen, maar hoe het
ook zij, op de carrière van den beoordeelde hebben zij geen invloed en*
tegen de ernstige grieven heeft hij altijd het recht zich te verdedigen.
De heer Verhey heeft gewezen op de betrekkelijk geringe resultaten
die met „de legerreserve" tot nog toe zijn verkregen. Ik geef toe, dat
al is er op eenigen vooruitgang te wijzen, deze toch niet van veel be-
jang is. Doch ik kan mij niet zoo terstond vereenigen met het denkbeeld,
in het Yoorloopig Verslag aangegeven, om de inlandsehe bevolking te
doen medewerken aan de verdediging tegen een eventueelen buitenland-
schen vijand.
Zooals ik gezegd heb in de Memorie van Antwoord lacht mij dit denk
beeld vooralsnog weinig toe. Da verwezenlijking er van zou leiden tot
zeer zwaren druk op de bevolking.
Nu het echter door een bekwaam officier ter sprake gebracht is, zal
het nader onderzocht worden. Voor de verdediging tegen den buiten-
landschen vijand is in de laatste jaren veel gedaan. Zooals de geachte
afgevaardigde weet is eenige jaren geleden door mijn ambtsvoorganger
een plan opgemaakt, dat thans nagenoeg geheel is uitgevoerd.
De heer ter Laan heeft ook gesproken van de minachting, waarmede
het Indisch publiek op den koloniaal neerziet.
Vroeger was dit zeker het geval, maar thans is die toestand veel be
ter. De RegeoriDg moet er naar streven en streeft er naar om de posi
tie van den soldaat zooveel mogelijk te verbeteren en op te heffen.
De heer Thomson heeft gesproken over den minder opgewekten geest
in het leger. Ik ben het met den geachten afgevaardigde eens, dat er
in het leger een frissche opgewekts geest moet heerschen en de Regee
ring in Nederlandsch-Indië denkt daar ongetwijfeld evenzoo over. Is er
nu echter grond om aan te nemen, dat die geest te wenschen overlaat
In dagbladen zijn daaromlrent berichten voorgekomen, die aan het
bestaan van den goeden geest doen twijfelen, en ik heb in die berichten
aanleiding gevonden de Indische regeering te verzoeken daaraan haar
aandacht te wijden met den ijver en energie, welke de zaak inderdaad vordert.