22
De heer Thomson zegtmen spreekt geen officieren of zij erkennen
het. Waarom komen de officieren dan niet bij mij Als zij eenige ver-
hooging en detacheering wenschen, weten zij den weg naar het Minis
terie van Koloniën wel te vinden. Waarom mij die feiten niet mede
gedeeld? Ik kan hun verzekeren, dat zij bij mij een gewillig oor zullen
vinden en in hnn carrière niet benadeeld zullen worden wanneer zij op
misbruiken mijn aandacht vestigen.
De heer van By landt: Ik zal niet tweemaal hetzelfde betoogen,
maar naar aanleiding van hetgeen de Minister gezegd heeft over de
militaire tehuizen kan ik niet zwijgen. Zijn Excellentie heeft in ant
woord aan den heer Duymaer van Twist gezegd, dat wanneer er minder
soldaten ergens waren, het subsidie aan de militaire tehuizen toch moest
worden verminderd. Ik wensch aan de aandacht van den Minister te
onderwerpen, dat de huur van het huis doorgaat en het salaris van den
concierge of huisvader ook, zoodat het niet aangaat te zeggen: ik maak
het subsidie afhankelijk van het aantal bezoekers. Wanneer er iets is
dat noodig is voor het Indische leger, zijn het de militaire tehuizen, en
die bestaan er, helaas, maar zeer weinig. Er is gesproken over de
moeilijkheid voor de soldaten om te komen in de burgermaatschappij,
omdat men altijd met zekere minachting op hen neerziet, maar men
vrage eiken soldaat die bezoeker is geweest van militaire tehuizen,
of hij daar niet tot zijn genoegen is geweest en een goede toevlucht ge
vonden heeft, waar hij zijn ledingen tijd kan doorbrengen en wat goeds
kan leeren. Er wordt geen jenever gedronken, men doet alles om het
er den soldaat aangenaam te maken. De beknibbeling van het subsidie
heeft werkelijk geen reden van bestaan. Ik ondersteun het verzoek van
den heer Duymaer van Twist om terug te komen op die kleine bezui
niging der begrooting.
De heer Thomson: Mijnheer de Voorzitter! Een kort woord, in de
eerste plaats naar aanleiding van de opmerkingen die door den Minister
gemaakt zijn over de thans geconstateerde toeneming van dronkenschap
in het leger. Ik heb het gisteren reeds gezegd, dat mij de statistiek
verleden jaar door den Minister gegeven ten opzichte van die feiten van
weinig belang voorkomt, omdat ze slechts enkele jaren omvat, maar de
opmerking welke ik gemeend heb, gold een andere gaak.
Ik heb verleden jaar de aandacht gevestigd op een artikel in het
Indisch Militair Tijdschriftwaarin de schrijver zeer bedenkelijke toe
standen schilderde ten opzichte van de tucht in de garnizoenen. Hij
stelde tevens in het licht, dat de dronkenschap toenemende was. Dit