23 was tegen het einde van verleden jaar. De minister zeide daarop, dat niet veel geloof moest worden gehecht aan hetgeen die man schreef, want hij was niet betrouwbaar. Dit zou hieruit blijken, dat bij de dronkenschap toenemende had genoemd, terwijl de Koloniale Verslagen van 1904 en 1905 juist aantoonen aldus de Minister dat deze afnam. Daarmede was die schrijver toen in zekeren zin afgemaakt. Nu heb ik er gisteren juist de aandacht op gevestigd, dat die schrijver natuurljjk rekening had gehouden met den toestand van 1906 ten opzichte van 1905, en uit het Koloniaal Verslag van 1906 blijkt wel degelijk, dat de dronkenschap is toegenomen. Ik heb dit alleen aangehaald, om aan te toonen, hoe voorzichtig men moet zijn, om een schrijver, welke hier wordt aangehaald, van onbe trouwbaarheid te beschuldigen. Ik heb thans duidelijk in het licht gesteld, meen ik, dat het toedichten van onbetrouwbaarheid aan dezen schrijver minst genomen niet goed op zijn plaats is geweest. Verder constateer ik, dat de Minister heeft toegegeven, dat de dronken schap nog steeds bedenkelijke afmetingen heeft en ik juich het dan ook zeer toe, dat er alle mogelijke maatregelen zullen worden genomen om dat misbruik tegen te gaan. In dit verband steun ik de opmerkingen van den heer van Bylandt over de militaire tehuizen. Het heeft ook mij bevreemd, dat de subsidiën daarvoor zijn verminderd. In de tweede plaats de questie der beoordeelingslijsten. Ik heb daar over gisteren niet gesproken, omdat ik wist, dat een ander dat van plan was. De Minister heeft te recht de aandacht gevestigd op een goeden maatregel ten opzichte van het systeem genomen, een gevolg meen ik, van de hier indertijd door Minister Idenburg gedane toezegging, naar aanleiding van het adres van overste Lefèbre. Die mededeeling is door iedereen dankbaar aanvaard, maar daar naast en ik sluit mij daarbij aan bij het betoog van den heer Duymaer van Twist is een zeer bedenkelijke wijziging gebracht, deze nl., dat er van de ongunstige aanteekeningen geen mededeeling zal worden gedaan, indien deze geen invloed zullen hebben op latere bevorderingen. Dit geeft natuurlijk aanleiding tot ik hoor het woord hier in mijn omgeving noemen tot willekeur. Wanneer een commandant een on gunstige aanteekening stelt, maar hij deelt deze den betrokken persoon niet mede, omdat hij beweert, dat zij van geen invloed zal zijn op den lateren loopbaan van dien officier, dan is dit in hooge mate gevaarlijk voor den betrokkene. De commandant kan namelijk vervangen worden door een ander, die de aanteekeningen leest en van meening is, dat deze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 799