25
leger, onder officieren en minderen, een zaak van zeer groot gewicht is.
Ten slotte wensch ik mijn blijdschap te betuigen met hetgeen de Mi
nister heeft gezegd, namelijk dat hij een gewillig oor zal verleenen aan
grieven welke tot hem gebracht worden. Hij zegtwaarom komen de
officieren dan niet bij mij? Ik geef de verzekering dat, als een officier
aanwijzingen te doen heeft over minder gewenschte verhoudingen in het
leger, hij gerust bij mij kan komen; zonder dat het eenigen invloed
heeft op zijn carriëre zal ik hem met groote bereidwilligheid te woord
staan.
Ik wil hierop den nadruk leggen, omdat die mededeeling van hooge
beteekenis kan zijn.
Of het nu strikt genomen wel aangaat dat personen, die tot voor
kort geleden in het Indisch leger zijn geweest, tot den Minister gaan
met hun grieven en dat de landvoogd, de legercommandant en de mili
taire autoriteiten ten aanzien van die grieven niet zijn gekend en de
Minister vestigt daarop niet de aandacht, omdat hij goed begrijpt, dat
die officieren dat niet zullen doen ik zeg: of het juist is, dat op die
wijze de Minister wordt ingelicht, dat is een vraag, die ik op het oogen-
blik niet wil beantwoorden.
De heer de Waal Malefijt: Daar komt toch alles op aan!
De heer Thomson: Daar komt toch alles op aan, ja, mijnheer de
Waal Malefijt, en daarom zou ik het zeer gewenscht vinden, dat u met
uw scherpzinnigheid uw licht eens deed schijnen over deze zaak.
De heer ter Laan: Mijnheer de Voorzitter! Ik kan met een enkele
opmerking volstaan. De heer Verhey zeide, dat ook hij overtuigd was,
dat er nog veel voor het Indische leger kan en moet gebeuren.
Nu is het mijn overtuiging, dat dit in de eerste plaats het werk moet
en zal zijn van organisatiënvan het ernstig streven der minderen in
het leger, om te komen op hooger peil. Er is gehandeld over dronken
schap. De heer Thomson zegt, ik heb verleden jaar al gewaarschuwd;
die neemt toe, en nu heb ik uit de cijfers gezien, dat het zoo is. De
Minister zegt, ik heb ook inlichtingen; hij toont aan, dat het niet zoo
erg is als vroeger, behalve in 't allerlaatste jaar. Ik heb ook berichten
van verschillende betrouwbare personen, en wat blijkt daaruit? Dat
juist daar, waar de organisatiegeest vaardig wordt over de menschen,
waar zij zich vereenigen en zelf naar betere toestanden streven, ook de
dronkenschap zoo erg niet meer is; maar dat, waar onrecht heerscht en
de meerdere voor de klachten van den mindere geen oor heeft en geen