27 gehad, hij of de anderen, maar dan zal het voor sommige dingen wel weder te laat zijn. Men heeft eenmaal rekening te houden met de werkelijke toestanden, en men heeft daar niet alleen met den soldaat te doen, maar ook met zijn inlandsehe vrouw men kan het goed- of afkeuren, het is eenmaal zoo en dikwijls ook met een aantal kinderen. Ik wensch als mijn overtuiging uit te spreken, dat een salaris van 17 cent per dag, dat nu 22 cent wordt, voor zulk een Indisch huisgezin niet voldoende is. Ik hoop en verwacht daarom, dat de Minister verder zal gaan. Dat geldt ook de voeding. De Minister meent, dat de soldaat niet meer met den nek wordt aan gezien. De Indische soldaat is een eenzaam man; hij kan omgaan met zijns gelijken, maar met bijna niemand anders. De Europeanen, met wie hij zou willen verkeeren, schoppen hem uit hun kring en de inlanders? Er zijn ook inlanders genoeg, die hem met den rug aanzien en degenen, die hem met open armen ontvangen, be- hooren niet altijd tot die kringen, waar hij op zijn plaats zou wezen. Wat volgt daaruit? Dat de kazerne daar veel meer nog dan in Ne derland de plaats moet wezen, waar hij zich thuis gevoelt, en gezellig be hoort ingericht te zijn, opdat hij bniten de kringen blijve, waar hij niet behoort te komen. De bladen in Nederland en Indië hebben het verdienstelijk werk ver richt, dat zij op verschillende misstanden hebben gewezen. Ik ben het met den heer Thomson volkomen eens, dat zoo niet de Minister, dan toch ambtenaren onder zijn toezicht en zeker de Indische regeering goed zouden doen, die stukken in d^e bladen na te gaan en naar ernstige klachten een onderzoek in te stellen. Als bleek, dat die stukken niet juist waren, zou men ze officieel kunnen tegenspreken en tot de redac ties van de couranteu zeggen, dat, als zij iets opnamen, zij moesten zor gen nader bij de waarheid te zijn. Omgekeerd echter zou men, indien de inhoud dier stukken juist bleek te zijn, moeten zorgen, dat zoo iets niet meer in de bladen kon komen, omdat men de grieven zoo spoedig mogelijk had weggenomen. Ik heb één voorbeeld genoemd, het geval van den man, die op 26 Mei te Amsterdam aankwam, verlamd en ongelukkig, die van een rots had moeten springen. Dat geval heeft in alle couranten gestaan. Nu ware het een groote geruststelling voor de Kamer geweest, indien de Minister onmiddellijk nadat ik die opmerking had gemaakt, hier was gekomen met de mededeeling, dat hij zich van de zaak op de hoogte had laten stellen en dat hij aan de Kamer de verzekering gaf, dat iets dergelijks niet meer kon gebeuren. Wij zouden dan als vertegenwoor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 803