- 28
digers van de bevolking een gerustheid hebben, die wij nu grootendeels
nog missen.
De Minister heeft de rechtspositie van den soldaat in Indië niet be
handeld. Als Minister van Koloniën kan men natuurlijk niet dadelijk
alles beantwoorden, maar toch is het noodig dat dergelijke dingen hier
ter sprake komen, opdat de Regeering wete hoe men daarover denkt.
Zulk een recht als daar heerscht, o.a. dat men eerst de straf moet onder
gaan en daarna tot reclameeren wordt toegelaten, moet veranderd wor
den. Dat kan niet gehandhaafd blijven. Nu heeft de Minister de keuze
nog, nu kan hij het nog doen. Maar over enkele jaren wordt hij, evenals
ten aanzien van de voeding en dergelijke, daartoe gedwongen. Hier te
lande en nog minder bij het leger in Indië houdt men dat niet tegen-
Aan den Minisier van Koloniën of aan de Indische regeering blijft de
keuze, maar ik geloof dat het verstandigste is spoedig uit eigen vrije
beweging verbetering aan te brengen.
De heer Duymaer van Twist: Mijnheer de Voorzitter! Ik sluit
mij gaarne aan en richt een woord van dank tot den geachten afge
vaardigde uit Apeldoorn, die zoo bereidwillig is geweest mijn verzoek
betreffende de militaire tehuizen te steunendaarbij hoop ik dat de
Minister bereid zal zal zijn een beslister antwoord te geven als ik mocht
ontvangen.
Verder nog iets over de beoordeelingslijsten voor officieren. De Mi
nister zeide, dat wanneer een aanteekening niet op de bevordering van
invloed zal zijn, geen memorie van rechtvaardiging mag worden inge
diend. Maar hoe wordt nu uitgemaakt wat al of niet op de bevordering
van invloed zal zijn? De heer Thomson wees er reeds op dat wat de
eene chef niet als belangrijk zal opvatten, door den andere wèl kan
gedaan worden.
Nu zou ik in dit verband een vraag aan den Minister willen voor
leggen, waarop ik hoop, dat de Minister bereid zal zijn een antwoord
te geven, n. 1. of voortaan in de conduitestaten melding zal gemaakt
worden of een beoordeeling al of niet op de bevordering van invloed
zal zijn. Als dat in de conduitestaten wordt geconstateerd komt het
mij voor, dat mijn bezwaar zal ondervangen zijn. Ik hoop, dat de Mi
nister zal mededeelen of hij bereid is dit aan den Gouverneur-Generaal
in overweging te geven.
De heer Fock, Minister van Koloniën: Mijnheer de Voorzitter! Om
met het laatste te beginnen, tvenseh ik te doen opmerken, dat uit het
feit, dat de betrokken officieren de gelegenheid niet hebben gehad om
zich te verantwoorden, reeds blijkt, dat het niet kan zijn een aantee-