MODERNE SCIIIETOPLEIDING. Hoofdstuk I: Inleiding. De studie der krijgsgeschiedenis leert als eene onomstootelijke waarheid, dat de uitwerking van het vuur der Infanterie verre blijft onder de daarvan in vredestijd gekoesterde verwachtingen. In de geschriften, verschenen over de jongst-gevoerde oorlogen, vindt men ten overvloede hiervan tal van bevestigingen. Algemeen bekend mag geacht worden, dat in den slag bij Colenso de Boeren niet minder dan 385000 patronen verschoten en daarmede slechts 900 vijanden buiten gevecht stelden. Zoo lezen wij omtrent het gevecht bij Escourtdat de Engel- schen, vurende uit een gepantserden trein, op 200 M. hoog over de hoofden der Boeren heenschoten. In de „Ervaringen uit den Russisch-Japanschen Oorlog" door R. L. Scholten 2) lezen wij o. a. op blz. 109: „Op de zeer korte afstanden schijnt het vuur, ten gevolge van den overspannen toestand, waarin de manschappen verkeeren, zoo goed als geene uitwerking te hebben" en op blz. 112: „Een juist richten ge durende de laatste 400 a 500 pas is zeer moeielijk en de kogels vliegen gewoonlijk over de hoofden heen, tot ver in den rug." Zelfs onze Indische Krijgsgeschiedenis levert voorbeelden te over, hoe weinig in de opwinding van het gevecht den man bijgebleven is van hetgeen hem gedurende zijn oefeningstijd is geleerd geworden. Dit laatste nu mag al buitengewoon teleur stellend genoemd worden; immers het Indische Leger bestaat uitsluitend uit vrijwilligers met een diensttijd van 6 jaren of meer. La preparation a la guerre est l'objet unique de l'in9truction des troupes 1). 1) „Règle-nent sur l'instruction du tir de l'infanterie""Voorrede van den minister van oorlog Maurice Berteaux (Parijs. 31 Aug. '05). 2) „Orgaan der vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap" 1906 1907 He aflevering.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 45