607
geschieden door halt te doen houden en vervolgens weder te laten aa 1-
marcheeren.
De wijziging van punt 50 houdt verband met de afschaffing van het
markeeren van den pas.
Ad 2°. (vroeger punt 88 en 89}. Wie de bepalingen van punt 89
nog eens nagaat, kan daaruit afleiden, dat vroeger veel waarde werd
gehecht aan een „mooie" zwenking. Yeel nuttige tijd ging met het
aanleeren van deze, voor het gevechtsveld totaal waarclelooze exercitie
verloren. Overbodig is de zwenking, waar de opmarsch het middel geeft
snel en gemakkelijk in een andere richting front te maken.
De "wijzigingen van punt 67 en 145 zijn een gevolg van de afschaffing
van de zwenking De omschrijving van de beweging „met rotten rechts
(links)" 145 onderging de noodzakelijk geworden uitbreiding, de re
dactie van punt 88 kon hiertoe gedeeltelijk worden benut.
Ad 3°. (vroeger punt 68). De afdeelingscommandanten hebben voort
aan slechts te zorgen met hun afdeelingen achter de richtingslijn te komen.
De wijzigingen van punt 69 en 135 houden met het bovenstaande
verband.
Ad 4°. (vroeger punt 138 en 139). Deze verrichtingen konden ge
makkelijk vervallen, daar het doen voorwaartsgaan, over eenige passen,
van het voorste gelid respectievelijk van het achterste gelid tot dezelfde
resultaten leidt.
Ad 5°. (vroeger punt 159 en 160). Deze afschaffing is mede een ge
volg van het op den achtergrond geraken van de frontmarsch Mochten
de omstandigheden er toe leiden van den frontmarsch gebruik te ma
ken en is de breedte van de afdeeling te groot in verhouding tot de
beschikbare ruimte, dan zou een aanwijzing bijv. .nummers een toten
met vijf links uit de flank maken en aanhaken" dit euvel kunnen
herstellen.
De wijziging van punt 74 wijst op de mindere waarde, die aan den front
marsch in de gesloten orde moet worden gehecht. Buiten het vlakke
exercitieveld is deze marseh uiterst bezwaarlijk, bovendien biedt de in
front marcheerende gesloten afdeeling een veel te groot trefviak en is
op grooteren afstand zichtbaar dan een uit de flank marcheerende af
deeling.
R,. I. II 339 bepaalt dan ook: „dat gesloten eenheden ten opzichte van
de strekking der invallende schoten smalle doelen moeten aanbieden".
Als hoofdregel moet voorts gelden, dat iedere afdeeling met haar front
zooveel mogelijk loodrecht op de vijandelijke schootsrichting aanmarcheert.
Dat de frontmarsch niet geheel kan vervallen, is duidelijk wanneer
men zich bijv. de vraag stelt: „In welke formatie moet een compagnie
voorwaarts rukken, indien op grooten afstand vuur in de flank kan
worden ontvangen Het antwoord kan, in verband met het hierboven
aangehaalde uit punt 339, niet anders luiden dan dat de sectiën der
compagnie in frontformatie zullen moeten marcheeren. Wij willen hier
aan echter dadelijk toevoegen, dat het hier een uitzonderingsgeval be
trof in strijd met den zooeven genoemden hoofdregel. Yeel meer spreekt
de noodzakelijkheid van het behoud vau den frontmarsch, wanneer men
het nachtgevecht voor oogen stelt. De flankvorm van de sectie zal hierbij
op het laatste oogenblik tegen den frontvorm moeten worden verwisseld,
I. M. T. 1908. 39