617
15. Brj een onverwachtschen aanval op de opgezeten brigade, handelt
ieder der direct aangevallenen naar omstandigheden en snelt het ge
deelte der brigade, waarop de aanval niet is gericht, te hulp, stijgt af,
laat het rijwiel los en gaat de aanvallers met het blanke wapen te lijf.
16. De snelheid, waarmede mag worden gereden, is van verschillende
omstandigheden afhankelijk, zooals toestand van den weg, nabijheid van
den vijand, tijdstip, waarop een zeker punt bereikt moet zijn, enz. en
wordt derhalve door den brigadecommandant bevolen.
17. Waar niet uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt de karabijn en
bandouillière gedragen.
De klewang mag nimmer aan het rijwiel worden bevestigd. Hij is
getrokken of wordt door den man zoodanig gedragen, dat hij niet hin
derlijk of gevaarlijk is bij het rijden en gemakkelijk kan worden getrokken.
De gepakte veldzak wordt op de een of andere wijze aan het rijwiel
bevestigd.
Per brigade worden 2 spreien meegevoerd om c.q. te worden gebruikt
als tandoe.
18. De commandementsorder N. 54 van 1905 wordt overigens opge
volgd
Koetaradja, 30 April 1908.
De Civiel en Militair Gouverneur,
w. g. van Daalen.
Manoeuvrehaast bij den Aanval.
In No. 44 van het Mil. Wochenbl. van dit jaar kon* een met m
onderteekend artikel voor, getiteldDie sogenaunte Angriffshetze".
De schrijver bespreekt hierin de nadeelige gevolgen van het overhaaste
jachten van den aanvaller bij vredes-oefeningen Aangezien dit verschijn
sel helaas ten onzent niet onbekend is, moge hier eene samenvatting
van bedoeld artikel volgen.
Schrijver keert zich tegen de veel verkondigde meening, dat men bij
de oefeningen vlot op den vijand losgaan en zich niet lang ophouden
moet met het angstvallig zoeken naar dekking, omdat de man als een
maal de kogels werkelijk fluiten wel uit zichzelf dekking zal zoeken.
Het betoog van dm schrijver, dat door de herhaalde aanhalingen van
paragrafen uit het Duitsche Exercitie-reglement schijnbaar alleen voor
Duitsche verhoudingen geldt richt zich tegen eene in alle landen aanhan
gers vindende meening. Vooral Fransche schrijvers kunnen op meesle
pende wijze betoogen, dat, aangezien in elk mensch de neiging tot zelf
behoud al meer dan uit een militair oogpunt wenschelijk genoemd kan
worden, aanwezig is, die neiging bij de opleiding liever tegengegaan
dan versterkt moet worden. Men voelt, dat voor deze meening veel te
zeggen valt. Het is dan ook niet de bedoeling van m om het gevecht
in al zijn schommelingen, zijne voorwaartsche stooten en terugslagen
natuurgetrouw bij oefeningen te doen weergeven, maar hij komt er tegen
op, dat door de overhaasting van den aanva'ler geheel valsche beelden
ontstaan en voornamelijk dat door het gejacht het nuttig effect van de