- 753 - Wij zien hem korporaal en sergeant worden, na bij de Maréchaussee zich te hebben onderscheiden, al schiet hij dan ook het goed gebruik van een zijner armen er bij in, zoodat hij ten slotte versierd met de medaille voor Moed en Trouw en met de Militaire Willemsorde na om mekomst van zijn diensttijd in zijn dorp terugkeert, feestelijk ingehaald door zijne familieleden, en weldra de rechterhand zijns vaders, die wij intusschen dorpshoofd hebben zien worden, om na diens dood hem in die functie op te volgen Geëerd en gezien door de dorpelingen, die zich gaarne aan zijn tucht onderwerpen, leeft hij als gelukkig huisvader geheel voor den bloei zijner gemeente, gehuwd meHiet meisje zijner keuze uit de schare van Këdoeng-sari's jonge dochteren. De verdienstelijkste gedeelten zijn wel de plaatsbeschrijvingen, waarop Soeradji zijne familieleden, die niet verder komen dan de grenzen hunner afdeeling, vergast. Vooral de vergelijking van Jogjakarta's kedaton met het hemelverblijf van Indra is zeer goed bewerkt. Verder biedt het verhaal gelegenheid om tal van wetenswaardigheden op meer specifiek militair gebied onder de aandacht te brengen, van de krijgsartikelen af tot de bepalingen omtrent de Militaire Willemsorde toe. Een overdadig groote plaats is aan deze technische gedeelten niet ingeruimd. Hier en daar treffen aardige zinswendingen en zegswijzen, terwijl allerlei kleinigheden bewijzen dat er bij de bewerkers veel kijk op, en overeenstemming met de Inlandsche gedachtewereld bestond. Zoo bijvoorbeeld als de vader aan zijn zoon schrijft, dat hij zich in voedsel en slaap beperkt heeft, om hem op een gevaarvollen tocht met goede gedachten te kunnen bijstaan. Slechts waar, zooals op Java, aangenomen wordt dat eene welwillende gedachte een werkelijke steun is voor wien ze wordt toegedacht, en dat er bepaalde methoden zijn, om zulke gedachten te versterken, kan zulk eene mededeeling op haar plaats zijn. Aardig geteekend is ook het djogèd (vulgo: taudakken) na Soeradji's thuiskomst „soemërëp datëng irdma, tindaging soekoe manoet këtoeq kënong sarta këmpoel, ébahing tangan manoet këndang, patjaq goeloe manoet gangsa". Zoowel wat taal als inhoud betreft, is het werkje alleszins aan te bevelen voor officieren, welke zich bekwamen voor het sinds eenigen tijd bestaande examen in de Javaansche taal. De instelling van deze taai-examens heeft inderdaad vrucht gedragen, en ook het onderwerpelijk boekje meen ik als een der vruchten daarvan te mogen beschouwen. Ongetwijfeld zal meerdere bekendheid met de talen dezer volkeren tot voorkoming van veel misverstanden kunnen leiden, terwijl kennis van het Javaansch in het bijzonder den officier nader zal brengen tot zijne Javaansche manschappen. Is mijn gunstig oordeel over het werkje haast onverdeeld, een enkele opmerking moge worden gemaakt, waarvan bij eventueele verdere uit gaven partij zou zijn te trekken. Vooreerst bleven enkele drukfouten staan, welke ik bij het doorlezen van het mij gezonden exemplaar met potlood verbeterde, en voorts zou het verhaal op pag. 162161 over de wijze waarop de tegenwoordige Regent van Bodjanag&ra tot zijne hooge waardigheid geraakte, bij herdruk uitgelaten of belangrijk gewijzigd kunnen worden. Het schijnt niet noodig om in een boekje als het onderwerpelijke,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 103