783
Ook moet in 't algemeen de promotie van onze fuseliers, niet
uitsluitend gebaseerd zijn op eigenschappen in het garnizoen
aan den dag gekomen. Integendeel! Gegevens te velde verkregen,
gaan nu als beoordeelingsmaatstaf verloren, omdat daarvan geene
aanteekening wordt gehouden.
Wij wenschten daarom in te voeren een kolom op de straf
registers, waarin door commandanten van te velde ageerende
colonnes en patrouilles eene beoordeeling van den betrokkene
geschreven wordt, zoodra iets bijzonders omtrent karakter,
flinkheid, enz. te vermelden valt.
Bij de Koninklijke Marine bestaat dat.
van zaken, en die is niet te verkrijgen zonder studie. Er wordt tegenwoordig heel wat
meer vereischt dan een patrouille aanvoeren, juist nu onderofficieren vrij zelfstandige
werkkringen kunnen bekleeden.
In de Javabode van 16 Juni jl. lezen we een klacht van do Sumatra-Bode over eene
vergissing van een patrouille-commandant, die menschen, welke ter „djoema'at" gingen,
sommeerde uiteen te gaan. Op grond van dit feit (de juistheid laten we bui en be
schouwing) pleit inzender voor meer volkenkunde.
Geheel akkoord gaan wij echter met dien schrijver, waar hij dit onderwijs ook aan
onderofficieren-patrcuille-commandanten zou willen laten geven en wij wijzen in verband
hiermede op een opstel van den adjudant-onderofficier van Kerkhoff in het laatste onder
officiersmaandblad, waarin deze om uitbreiding van het examenprogramma voor onder
officier vraagt.
Ons dunkt, dat er, waar zoo'n stem uit den boezem van het hoofdbestuur van den
Onderofficierabond zich doet hoor n, alle aanleiding kan zijn, om aan dien wensch tege
moet te komen en te overwegen, of het werkelijk allereenvoudigst examenprogrammatje
voor onderofficier niet zou kunnen worden uitgebreid met wat nardrijkskunde en met
eenige kennis van volkenkunde, speciaal de mohamcdaansche instellingen. Het kost niets
en het kan niet dan in het belang der actie in de buitenbezittingen zijn. {Bat.Nieuwsbl
In het bedoelde maandblad (No. 10) vraagt de adj. onderoff. van Kerkhoff aan het
Hoofdbestuur o.m. „wat is er gedaan voor de ontwikkeling van den onderofficier, voor
zijne moreele verheffing"?
Die vraag stelt hij in tigen boezem, aan het Hoofdbestuur. Hij wil kunnen zeggen
„Ziet, dit presteeren wijvergelijkt ons standpunt van heden met dat, hetwelk wij
vroeger innamen, ziet ons streven om een korps degelijke, moreel hoogstaande en goed
onderlegde onderofficieren te krijgen" om een hechten grondslag te kunnen krijgen bij
verzoeken aan het Legerbestuur.
De drang tot meerdere ontwikkeling gaat reeds van het korps onderofficieren uit, wel
een bewijs dat zi) nog geen last hebben van schoolsche geleerdheid.
Neen, de eisclien zijn zoo laag, dat iedere fuselier, die nog een beetje heeft onthouden
van de school, onderofficier kan worden.
Een vreemde conclusie. Schrap dan ook kennis van de compagnies-administratie van het
programma voor officier.