790 met de haar betreffende organisatie, wordt allerminst gedaan. Het directeuren-rapport, de in openbare geschriften neer gelegde theorieën van sommiteiten op dat gebied als van Spren gen van Eyk, de Waal, v/d Kemp, Mossel en Gonggrijp, om van anderen van lateren tijd niet te spreken, doen nog steeds onverzwakt opgeld. Ik wensch de waarde van historische studie en vooral die van comptabiliteitsvoorschriften niet te onderschatten, maar wanneer theoretici zich tot zoodanige studie bepalen en na jaren in den departementalen tredmolen te hebben doorgebracht van de praktijk van hun dienst weinig meer afweten, dan heeft derwijze verkregen kennis slechts historische en geen prakti sche waarde. Zij doen dan, zij het ook onbewust, mede aan het versteenen der Wet. En de A. R. is ook bezig te versteenen. Die stelling eischt nadere uitwerking. Wanneer in de phy- sische wereld verschijnselen worden waargenomen, die van lokale en andere bijkomstigheden ontdaan, onder alle hemelstreken identiek blijken, wanneer daarbij de oorzaak aan die verschijn selen ten grondslag en het causaal verband tusschen beide is opgespoord, dan spreekt men van een wet. Zoo b.v. het wordt ons reeds in de eerste lessen der physica geleerd is de re sultante van eenige evenwijdige krachten in dezelfde richting gelijk aan hare som. Een dergelijke wet bestaat in de psycho- intellectueele wereld, met dit onderscheid nochthans, dat het Een nieuwe, een geduchter kampioen treedt hem (Socrates) tegemoet: de kalme, ern stige Glauco. Eeno beminnelijke figuur, in iederen trek het tegenbeeld van den sophist Thrasjmachus„Laat mij, o, Socrates, met uw goedvinden, de meest verbreide voor stelling wat recht is beknopt weergeven en oordeel Gij dan, of zij U toeschijnt de juiste „te zijn. Men zegt n.l. dat van nature onrecht plegen een goed is, onrecht lijden daaren tegen, een kwaa l. Nu weegt echter het kwaad van het lijden heel wat zwaarder dan het „goed van het doen. Zoolang dus de mensclien over en weer elkander onrechtvaardig „behandelen, en alzoo beurt om beurt het eene ondervinden en het andere, bthoudt voor „allen het kwaad de bovenhand. Maar liet ergste gevoelen zij zich gedrukt, die terwijl „zij het lijden niet omkomen, het doen niet kunnen genieten; en zoo moet dezen het f,eerst de erkentenis zijn opgegaan, dat het goed en nuttig wezen zou, zoo allen met ^elkander zich verstonden om vaarwel te zeggen aan het genot van kwaad doen, maar „dan ook gevrijwaard te blijven voor de smart van kwaad lijden. Uit dat inzicht dan „zijn de wetten voortgekomen en de verdragen; en wat de wet gebood, dat heeft men „recht" genoemd."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 140