811 -
Snouck Ilurgronje een van degenen die met de meeste overtuiging en
met klem van redenen de doorvoering van dit denkbeeld hebben aanbevolen.
Ik wil herinneren, dat in het rapport van de commissie dit wordt
gelezen: Dat „de inlandsche maatschappij op Java en Madoera, tot welke
eilanden de commissie gemeend heeft haar beschouwingen in hoofdzaak
te moeten beperken, inderdaad elementen bevat, aan wie na degelijke
theorethisehe voorbereiding in een omgeving, die tevens opvoedend op
het karakter kan werken en na practische vorming onder bevoegde en
belangstellende leiding, zelfstandige rechterlijke functiën, met name het
voorshands als ambtelijk einddoel meer in het bijzonder beoogd land
raadpresidium, met gerustheid kunnen worden toevertrouwd."
Ik zeg: Tegenover het oordeel van de publicisten, zooeven door den
geachten afgevaardigde genoemd, moet ook waarde worden toegekend
aan het oordeel van deze commissie, met name aan het oordeel van
haar president.
De gevolgen die van de algemeene karaktereigenschappen in het licht
zouden treden zijn met enkele woorden aangeduid als een gedrukte maat
schappelijke positie, gebrek aan zelfstandigheid tegenover Buropeesche
ambtenaren, gebrek aan achting bij de justiciabelen.
Ik wil niet zeggen, dat de bezwaren geheel uit de lucht zijn gegrepen,
maar ik kan daaraan geen overwegend karakter toekennen. Die be
zwaren toch komen m.i voort uit een bij uitstek conservatief gevoel,
alsof alles in Indië zal blijven zooals het jaren geleden was, maar reeds
nu niet geheel meer is; alsof die scherpe afscheiding en tegenstelling
tusschen Europeanen en inlanders, waarbij de Europeanen worden geacht
te zijn zedelijk, nobel, edel en rechtschapen en de inlanders niet voor
hoogere ontwikkeling vatbaar en met allerlei kwade eigenschappen behept,
zal blijven bestaan.
Dat* die tegenstelling en afscheiding aan het verzwakken zijn kan men
alleen ontkennen, indien men het oog sluit voor de ontwikkeling die zich
op dit oogenblik in ons Indië, evenzeer als in gansch Oost-Azië mani
festeert, voor dat streven dat zich openbaart in den drang naar toegang
tot de "Westersche scholen, tot het verkrijgen van een Westersche oplei
ding, tot het opnemen in Westersche kringen, voor dien drang, die zich
ook openbaart in de vrijmoedige uiting van de gedachte, in het vrijmoedig
opkomen voor de rechten van den volksaard. Juist deze quaestie, die
ons thans bezighoudt, heeft daarvan een zeer merkwaardig blijk gegeven.
Zeer kort nadat mr. Haase zijn geruchtmakend artikel in De Loco
motief had geplaatst, verscheen in diezelfde Locomotief een keurig gesteld
artikel van een Javaan, die in zeer gepasten vorm mr. Haase de opmer
king maakte, dat, indien het wsar was, dat aan de inlanders het een en
ander ontbrak, juist gestreefd moest worden om door een betere opleiding,
door een vertrouwelijk te gemoet komen die gebreken te overwinnen.
Hij vroeg: Was een eeuw geleden het Europeesoh bestuurskorps, het
Europeesch rechterlijk ambtenaarskorps in Indië ook zoo hoog staand als
het thans is? En zoo niet, wat heeft dan het korps verbeterd? Wat
anders dan onderlinge controle, goede opleiding, vertrouwend toelaten tot
verschillende betrekkingen? Welnu, schenk ons dat vertrouwen en gij
zult zien, dat wij ons dat vertrouwen weten waardig te maken.
De geachte afgevaardigde uit Koordbrabant heeft ook gesproken over
het gebrek aan zelfstandigheid, met name tegenover de Europeesche