815
le. voor talenstudie en in het bijzonder van een taal zooals het Ja-
vaansch, noodig zijn
een bijzondere aanleg die niet op commando of door goeden raad
kan worden bijgebracht.
een krachtige prikkel om die zoolang voort te zetten, tot een
eenigszins dragelijk resultaat is bereikt.
2e. goede onderwijskrachten schaarsch waren en vooral niet te verge
ten, goede onderwijsmiddelen en
3e. niemand den waarborg bezat, zoolang van het onderwijs te kun
nen genieten, tot een volledigen leergang was afgeloopen.
Betwijfelen wij alzoo of de studie van het lioog-Maleiscli wel voldoende
ten bate van het leger komt, de bepaling in de examen-regeling, dat eerst
de akte voor deze taal moet zijn behaald alvorens een der andere talen mag
ondernomen worden, achten wij zeer verkeerd, omdat zij beslist remmend
werkt. Het aantal officieren, die een tweede diploma behaald hebben, is
uiterst gering, omdat de meesten, na de moeite van één examen, de talen
studie verder opgeven. Zeker is het dat, verviel de genoemde bepaling,
heel wat aspiranten zich onmiddellijk zouden toeleggen op het Javaansch,
omdat zij daarvan in geheel hun verdere loopbaan ontzaglijk veel nut zou
den hebbende lioogere premie die voor deze, zoo veel zwaardere studie
is beschikbaar gesteld, zou mede een aansporing zijn.
Dit is niet de eerste maal, dat wordt gepleit voor eene opheffing van
de verplichte akte Maleisch, doch niemand minder dan Dr. Snouck Hur-
gronje achtte de voorstudie van hot Maleisch noodig als grondslag voor
de studie van de andere Indische talen. Of nu bij opheffing van die
verplichting de liefhebberij in het behalen van een akte Javaansch-
Soendaneesch-Bataksch e. d. zoo zou toenemen als C. zich voorstelt,
geloof ik voorloopig nog niet, omdat die akte Maleisch werkelijk niet
zoo moeilijk is, dat een taalliefhebber, zich daardoor zou laten weer
houden. Vooral, indien waar was, wat schrijver zegt, dat men in zijn
verderen loopbaan zoo ontzaggelijk veel nut van die talen heeft. Doch
hij haast zich daarop terug te komen, haalt het voorbeeld aan van een
bekend linguist, die op Boni kwam met eenige kennis van Boegineesch
en niet onmiddellijk civiel gezaghebber werd; die Atjehsch leerde en
niet naar Atjeh ging en komt
alles te zamen genomen, tot de conclusie dat het in het belang van het
leger zeer gewenscht iseerstens dat van de officieren, die bijzondere taal
kennis bezitten, een oordeelkundiger gebruik wordt gemaakt; tweedens dat
er eenige wijzigingen worden aangebracht in de officiers-opleiding (wat
aangaat de oostersche talen) en in de regeling der akte-examens.
C. vergeet bij zijn vrome wenschen, dat een taai-akte gelijk staat met
een brevet als tolk, en dus bij overigens gelijke bekwaamheden een
voorrang geeft, maar dat een briefje als tolk alleen nog niet inhoudt, dat
de eigenaar ook goed onderwijzer, aanvoerder, bestuurder e. d. is.
En daarom zullen zijne aangeprezen middelen tot verbetering geen steek
houden, en moeten de rollen worden omgekeerd wil de factor „taalken
nis" tot zijn recht komen. We zullen dit straks nader toelichten, na het
opstel te hebben doorgelezen.
Van den officier moet gevergd worden, dat hij invloed kan uitoefenen
op zijn troep en, naast bepaalde persoonlijke eigenschappen, zijn daarvoor
dus onmisbaarde kennis van de taal en van den aard, de eigenschappen
der soldaten.