816
Zet den flinksten, kranigsten officier voor een inlandschen troep, indien
hij de zoo juist genoemde kundigheden niet bezit, is hij onbruikbaar.
Nu is voor alle landaarden in het leger gezamenlijk het Maleiseh (echter
niet het examen-Maleiseli) de voertaal gewordenen zeker is het dat men,
dit vlot sprekend, een heel eind op den goeden weg is.
Wat een verschil echter, wanneer men een javaansch-sprekend officier
aan het werk ziet met een troep Javanen! Genoeg bekend is het hoe een
overste Bruynis e. a. met hun inlandschen troep te velde diensten presteer
den, die onbegrijpelijk schijnen voor iemand, die den javaanschen soldaat
slechts kent uit het garnizoen, onder de leiding van den officier die zich
eenvoudig van het Maleiseh bedient.
Hoor eens! dat voorbeeld wordt nu langzamerhand al aardig afgezaagd,
en als we straks gemengde coinpagniën hebben, weerklinken de aanval-
commando's achtereenvolgens in de verschillende talen. Nederlandsch,
Maleiseh, Javaansch, Madoereesch, Timoreesch, Alfoersch, enz. Komt,
laat ons practisch zijn en den troep, wat het inlandsche gedeelte betreft,
wennen aan één taal. In ons legertje met dat noodwendige gaan en ko
men, gegeven de groote taak en de geringe middelen, is het niet vol te
houden om Javaansch sprekende officieren bij de Jav. compagniën te laten
en Alfoersch sprekenden bij z.g. Amboineesche. Maar wel vallen we schrijver
bij, om de grondslagen van h-t Maleiseh en het Javaansch op de
opleidingsinrichtingen te doen leggen, zoodat ieder nieuw officier met
een basis van talenkennis in Indië komt.
De studie, zooals wij die aan do koninklijke militaire academie en aan
den hoofdcursus voor het Maleiseh en het Javaansch zouden willen zien
onderwezen, omvatte duswoordenkennis, daarna het vormen van kleine
zinnen, om zoo langzamerhand over te gaan tot het voeren van eenvoudige,
daarna moeilijker gesprekken. Daaraan toetevoegen eenvoudige grammaticale
regels omtrent woord- en zinsbouw. Die gesprekken dienen natuurlijk aller
lei onderwerpen te behandelen zooals die zich in de praktijk, zoowel te
velde als in het garnizoen kunnen voordoen.
Dit onderwijs moet vergezeld gaan van onderricht in volkenkunde, speci
aal wat betreft het volkskarakter, bijzondere eigenschappen en gebruiken
kennis hiervan geeft een spreker onmiddellijk veel voordeel. Dan zal het
niet meer voorkomen dat, gelijk nu, een jong officier in eiken donkerge
kleurde eenvoudig een inlander ziet, in plaats van onmiddellijk te weten
welk een uiteenloopende karaktertypen de verschillende landaarden hebben.
Om bijv. een javaansch militair warm te maken voor de een of andere
zaak, heeft men het heel anders aan te leggen dan bij een amboineesch fuselier.
Sommige landaarden zijn praatgraag, zoodat het vooral bij de eerste op
leiding van belang is, met oordeel te werk te gaan om den recruut langza
merhand te gewennen aan het begrijpen van korte bevelen. Met een ee-
nigszins gemoedelijke manier van praten is veelal meer te bereiken dan
met een kort aangebonden spreekwijze. Men vergelijkeeen hollandscli
soldaat is ook niet gediend van een duitsch-militaire drilwijze, waartegen
zijn vrijgevochten aard in verzet komt.
Kort en goed dus, een methode van onderwijs, die ons vlug leert
spreken, in de vreemde taal; het moge de methode van Berlitz zijn
of een andere, dat komt er niet op aan, mits het er geen is waarvan
een door ons gemaakte Grammatica, heel geleerd en daardoor
heel moeilijk te begrijpen, de hoofdschotel vormt. Dat is goed voor
taalvorschers en taalgeleerden, niet voor mannen van de praktijk. Aan
de H. Krijgsschool werd indertijd Javaansch gedoceerd op eeue wijze,
1). Westerlingen.