825 altijd te kort geschoten. Een bizonder sprekend voorbeeld biervoor biedt de Fransch-Duitscbe oorlog. Troepen, die zich in de rijkste streken van Frankrijk bevonden, leden van tijd tot tijd zoo'n gebrek, dat zelfs de s'agvaardigheid en deugdelijkheid er onder leden. Het resultaat van een requisitie kan alleen dan bevredigend zijn, als de uitvoering door den troep zelf ter hand genomen wordt en deze het geleerd heeft de hulpbronnen, die het land biedt, ten volle te benutten. Kan de troep dit, dan kan hij ook voldoende levensmiddelen vinden in een land dat betrekkelijk arm aan bronnen is. Een bizonder goed voor beeld hiervan levert de verpleging van het Fransche leger in 1812 tijdens den marsch van Wilna over Smolensk naar Moskou. Niettegenstaande hier het leger slechts door de arme streken van Rusland, die toenmaals slechts een bevolkingsdichtheid van 20 inwoners per vierkanten kilometer telden, trok; niettegenstaande ongeveer 120,000 man troepen te voet en 24000 ruiters in een ruimte van slechts 24 bij 60 K. M. bijeen waren, leed het leger niet alleen geen gebrek, maar vernielden de troepen nog veel van hetgeen ze niet konden meenemen. Al zijn ook tegenwoordig de legers grooter, zoo moet niet vergeten worden dat ook de in te nemen ruimte veel grooter zal zijn. Er is daarom geen reden om er aan te twijfelen dat een leger, ook als de opvoer hapert, van de landstreek kan leven. Om dit echter te waar borgen is een innige samenwerking van alle noodige factoren, Generalen Staf, Intendance en den troep zelf, noodzakelijk. Deze laatste zal hierbij zijn taak alleen dan naar behooren vervullen, wanneer hij in vredestijd ge leerd heeft zich zelf te helpen. Spreker stelt daarom voor om bij ma noeuvres de troep voor de verpleging zelf te doen zorgen en hij bood aan te bewijzen dat op deze wijze de troepen niet alleen beter maar ook goed- kooper verpleegd zouden worden, dan thans met de intendance het geval is. Schweiz. Mil. BI. 2 1908. Wenken voor het Terreinwinnen in den Veldoorlog en het Ingraven tijdens het Gevecht. Naar aanleiding van het onder bovenstaand opschrift voorkomend artikel in M. W. 3 1908 (Zie I. M. T. 1908 afl. 6) schrijft kapitein von Troilo: „Ongetwijfeld zullen wij in het moderne infanteriegevecht tot de in dat artikel bedoelde werkzaamheden moeten overgaan. Nu is in het algemeen een voorwaartsche beweging door middel van kruipen onaan genaam. Daargelaten dat het terrein zich nu juist niet altijd daartoe leent, belemmert deze soort van beweging het élan van den aanval. Ten slotte is de figuurlijke beteekenis van het woord „kruipen" zeer onaange naam. Wij moeten onze infanteristen tot „helden" opvoeden en daarbij past geen „huichelarij" of „kruipen". Evenmin schijnt ons het mollen- iverTc" geschikt tot steun van den drang om voorwaarts te gaan. In verband hiermede zijn m.i. ook geen bizondere voorschriften in dezen noodig en zijn de bestaande voorschriften, wanneer deze in den geest van ons Exerc. Regl. (art. 335) worden toegepast, ruim voldoende. M. i. is het verblijdend dat ons Exerc. Regl. er in voorziet dat alle het „voorwaarts naar den vijand, het koste wat het wil" belemmerende po-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 175