856 maar -waarover de „Leidraad" zwijgt, m a w. den middenweg neemt. En dit is jammer. De elementen van ons Leger zijn te verschillend en de voeling onderling is te gering, dan dat alles kan overgelaten worden aan eigen inzicht. Wanneer we aandachtig kennis nemen van de Japansche voorschriften, zooals we ze kunnen beoordeelen, dan treft ons daarin de stellige toon. Over nachtgevechten, over den aanval overdag over open terrein, over de wijze van voorwaarts gaan enz. eene stellige meening: „zoo is het, naar onze overtuiging, de aangewezen manier en zoo doen jelui het" uit. Hiertegen mag veel ingebracht worden van binden en belemmering van zelfstandigheid, de hoofdzaak is, dat er eenheid van opvatting heerscht, en we gelooven niet dat het daaraan ontbreekt in het Japansche Leger. Onze reglementen houden te veel rekening met allerlei „mogelijkheden". Zoo veel mogelijk „dit", „zoo eenigszins mogelijk dat", verder de „zoo noodig's" niet te vergeten en de „naar behooren's"-„ter goeder tijd's" en meer dergelijke slag-om-den arm uitdrukkingen, mogen in een voor schrift of reglement niet voorkomen. Wanneer we na aandachtige lezing van ons Inf. Reglement II de aanval, om eens een voorbeeld te nemen, daaruit lichten, en een toe hoorder vragen: hoe moet het nu?- dan kan het niet falen of hij moet antwoorden: 't is me niet duidelijk. Wanneer men voorschrijftBij den Infanterie-aanval moet getracht worden zoover mogelijk vooruit te komen zonder te vuren" daar mag de grens dier mogelijkheid niet aan het wis selend inzicht van het individu worden overgelaten, doch dient bekend gesteld te worden wat naar billijk inzicht kan bereikt worden, liever wat men ten minste verwacht. We schrijven dan ook de misvattingen omtrent de bedoeling van de „Leidraad 1907" in hoofdzaak toe aan den te weinig stelligen toon, waar bewezen is dat het uiterst moeilijk is gelezen en begrepen te worden. Dit laatste is wel de hoofdoorzaak, dat de mindere tucht en de slechte geest maar gesehoven wordt op het opleidingsstelselwant in trouwe de oorzaken daarvan liggen dieper en hangen nauw samen met den tegenwoordigen tijdgeest. De groote waarde van de lezing van den Majoor de Greve moet dan ook in hoofdzaak gezocht worden in de krachtige waarschuwing, om niet in blinde vergoding al het nieuwe te aanbidden, zonder kalm te overwegen of het wel past aan onze omgeving. Achter de nieuwe theoriën van het Volksleger, van exercitien, eer bewijzen, tucht en discipline, waarbij een streven is om alles wat naar gezag streeft te knotten en te komen tot een onder onsje van weermacht, is het beeld van het socialisme duidelijk te voorschijn gekomen en men heeft glashelder ingezien, dat een voortgaan op den weg der „Ultra's" zou voeren tot een bankroet van het Leger als machtsmiddel van den Staat. Zoo is aankweeking van tucht en discipline, ook met behulp van stelselmatige oefeningen, weer op het programma gekomen. We verwijzen onze lezers naar afl. 6 bladz. 628, waar het Exercitie-reglement voor de Zwitsersehe Infanterie is besproken, zooals dit nu luidt, en waarin „drill" d i oogenblikkelijke, gelijkmatige en nauwkeurige uitvoering van sommige oefeningen wordt noodig geacht als een der voornaamste mid delen om krijgstucht en samenwerking te verkrijgen en de soms verloren gegane orde, houding en vastheid te herstellen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 206