863
de treffers in een andere figuur niet gelden en dus volgt daaruit, dat
een recruut, die vermeent, dat hij een figuur secuur" geraakt heeft,
niet van doel mag veranderen. Het voorschrift zwijgt daarover, ik
bedoel het aanwijzen van een figuur, doch het plaatsen van 3 figu
ren op de strookschijf geeft voor de eerste 7 oefeningen aan den
man aanleiding om ook eens te beproeven de 2 andere figuren te treffen
of ook gebeurt het, dat de man zich vergist en de verkeerde figuur op
den korrel neemt. Het nut van 3 figuren op een schijf, waarvan er
maar één als doel mag genomen worden, is dan niet groot.
Of moet men van recruten verwachten, dat de man zijn geweer steeds
op die eene figuur gericht houdt?
Narichten zal altijd plaats moeten hebben en dus: strookschijven met
één figuur voor die oefeningen, waarbij maar één figuur mag getroffen
worden. Voor de oefeningen 8 en 9 van 35 zijn meerdere figuren
niet noodig, alleen de oefeningen 12 en 13 van 36 zullen dan niet
op de strookschijf gehouden kunnen worden, maar dat is niet zoo'n groot
bezwaar.
Dat schutter No. 2 uit het door mij aangehaalde voorbeeld per se nog
niet aan de oefeningen met scherp had mogen deelnemen, is nog al
boud gesproken en berust op de onderstelling, dat uit zijn schieten zoude
gebleken zijn, dat hij onvoldoende geoefend zoude geweest zijn in de
voorbereidende oefeningen.
Zeker, dat kan het geval zijn en zoo iemand moet en gaat terug
„achter het touwtje," maar er zijn nog vele andere redenen, die tot
groote spreiding (ook in de hoogte) hebben kunnen bijdragen, die met
het achter het touw niets te maken hebben, als vuurschuwheid, onge
makkelijke ligging op het schietterrein, dat immers geen kolfbaan is,
nat worden van het geweer door -regen of transpiratie, schrikken voor
een schot op nevenbanen, opmerkingen tegen andere fuseliers enz. M. a. w.
slechte schietuitkomsten zijn niet altijd het gevolg van niet zorgvuldige
vóóropleiding.
Vooral dat nat worden (ook het te vet zijn) van de lade is zeer hin
derlijk, want dan is het zelfs voor den sterksten recruut onmogelijk om
zijn geweer op het doel gericht te houden bij het openen en sluiten van
den grendel. De man verliest tijd met het wederom in de richting
brengen, denkt om den hem toegemeten tijd en drukt door en af, als hij
niet goed gericht is. "Wanneer hij dit nu maar meldt, dan gaat hij bij
mij niet achter het touw.
Aan recruten worden geen overgangsvoorwaarden gesteld. Wel krijgt
hij een premie, als hij goed schiet en kan hij tot de voorbereidende
oefeningen worden teruggebracht, als het blijkt, dat zijn slecht schieten
het gevolg is van foutendie door de voorbereidende oefeningen weder
hersteld kunnen worden.
L. stelt den eisch, dat hij bij 2 achtereenvolgende oefeningen niet alles
mag missen, een ander exerceert hem niet af, als hij niet bij elke oefe
ning idem zooveel treffers heeft op de schijf, waarop hij gemikt heeft,
of brengt hem dan niet voor afexerceeren in aanmerking.
Het onvermijdelijke gevolg van het niet aangeven van een eisch, is
dat aan recruten bij verschillende bataljons verschillende eischen worden
gesteld met het oog op de schietvaardigheid, alvorens zij in aanmerking
worden gebracht voor afexerceeren. (zie 25 Leidraad voor opleiding