888 Zal een meerdere een van zijne eerste plichten derhalve zoo goed mogelijk vervullen, dan moet hij er naar streven: te leiden waar het kan; te eischen waar het moet. Behalve daarom dat een meerdere in het bezit moet zijn van een intellectueel en moreel overwicht, moet hij ook de kunst verstaan naar voldoende juistheid te kunnen beoordeelen in hoeverre hij bij eenig individu en in eenig geval op dit overwicht vertrouwen kan. Zoodra hem blijkt dat dit te kort schiet, moet hij, om het gezag hoog te blijven houden en dus aan zijn plicht te blijven voldoen, den steun van het Reglement van Krijgstucht inroepen, welk Reglement hem het recht verzekert te eischen, en dat tevens den mindere den plicht oplegt, hieraan onverwijld te voldoen. De voorwaarden, waaraan een meerdere moet voldoen, om het gezag zoo hoog mogelijk te kunnen houden, zijn dus: le. hij moet in het bezit zijn van een verstandelijk en moreel overwicht op zijne inferieuren 2e. hij moet dit overwicht zooveel en zoo goed mogelijk bij zijne gezagsuitoefening kunnen en willen benuttigen; 3e. hij moet kunnen beoordeelen in hoeverre dit overwicht hem bij de gezagsuitoefening van dienst kan zijn, zulks bij ieder individu en in elk geval afzonderlijk; en 4e. hij moet beslist gehoorzaamheid weten te eischen, zoodra hij merkt dat zijn overwicht bij eenig individu en in eenig geval te kort schiet. Uit de eerste voorwaarde, dat de meerdere in het bezit moet Hoe meer een superieur in staat blijkt zijne minderen tot gehoorzaamheid en orde te kunnen leiden, hoe beter en veiliger het gezag bij hem er aan toe is, dus ook, hoe beter hij aan zijn plicht als meerdere voldoet. Daarbij heeft hij nu echter nog ivel in acht te nemen, dat hij niet altijd en onvoor waardelijk rekenen mag op zijn kunst van leiden. Zal het gezag geen ge vaar loopen, dan moet de meerdere steeds gereed staan van het recht tot eischen gebruik te maken, zoodra hem blijkt dat hij er met zijne leiding niet komen kan. Doet hij dit niet, dan kan zijn gedragslijn op verzwakking van het gezag uitloopen, want, gegeven zijne onvolmaaktheden en die van zijne inferieuren, kan zijn kunst van leiden nooit zóó hoog staan, dat het gezag steeds en bij ieder individu te handhaven is, zonder nu en dan ook tot eischen over te gaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 240