889 -
svjn van een verstandelijk en moreel overwicht volgt, dat een
officier het gezag hooger moet kunnen houden dan b. v. een
korporaal.
Wanneer men het gezag niét anders kan handhaven dan door
uitoefening van dwang, dan is deze „men," hoe streng en straf
hij ook te erk zoude willen gaan, voor het gezag en de tucht
geenszins zonder gevaar.
Hoe groot het verstandelijk en moreel overwicht van eenig
meerdere moet zijn, hangt dus af van den graad of rang, waarin
die meerdere het gezag te dienen heeft.
Het is niet uit te maken hoe groot het overwicht in ontwikkeling en be
schaving moet zijn, om aanspraak er op te geven dat dit »voldoende« lieeten
kan. Dit hangt natuurlijk ook af van de mate van beschaving en ontwik
keling van den mindere, waar tegenover een meerdere op een gegeven oogen-
blik komt te staan. Nooit kan het gezag echter zoo goed mogelijk worden
gediend, wanneer ten deze de kapitein niet boven den luitenant, de luite
nant niet boven den sergeant, de sergeant niet boven den korporaal en deze
niet boven den soldaat kan worden gesteld. Er moet dan om het gezag
hoog te kunnen houden veel te veel »geëischt« worden, wat in zich sluit,
dat het »leiden« niet genoeg tot zijn recht komt. En waar te veel geëischt
wordt, daar wil dit zeggen, dat het gezag te veel door middel van dwang
te handhaven is.
Dit moeten de meerderen, die zoo gaarne met »alle strengheid* willen
optreden, goed begrijpen. Omdat zij slechts eischen en dus maar dadelijk
en steeds met dwang beginnen, kan het te eenigertijd best gebeuren, dat die
uitgeoefende dwang ontoereikend blijkt om de gehoorzaamheid en orde te
verzekeren, in welk geval dan aan den plicht, om het gezag hoog te houden,
niet voldaan wordt. Zoo is de mogelijkheid zeer groot dat de minderen,
door dat aanhoudende dwingende bevelen, geprikkeld worden tot verzet, en
dus met o-pzet aan een of meer van die bevelen niet gehoorzamen. In dit
geval nu staat wel is waar de weg tot bestraffen open, maar het bevolene
blijft dan toch niettemin op het gewilde oogenblik onverricht, zoodat tegelijk
met het gezag, ook aan het belang van den dienst schade wordt toegebracht.
Voor deze schade nu bestaat te minder kans, naarmate een meerdere het
door middel van Heidentot een vrijwillig plicht-doen weet te brengen.
Wanneer deze dan iets wenscht dat verricht zal worden, zullen zijne men
sehen zoo niet gaarne, dan toch meer spontaan en zonder tegenstand, bereid
zijn hieraan te voldoen.
Zooals gezegd, een korporaal moet in dit opzicht boven den soldaat, en
een officier boven den onderofficier staan. Hoe grooter het is, hoe meer er
kan worden geleid, hoe minder er behoeft te worden geëischt, derhalve
hoe beter het gezag bevestigd wordt. Van ieder meerdere moet dus worden
gevorderd dat hij niet alleen eischen, maar ook leiden kan, doch van een