892 Uit de omstandigheid, dat tegenwoordig nog geen enkel meer dere eene wat men zoude kunnen noemen opvoedkundige vorming genoot, mag men niet besluiten, dat er thans nog maar weinig meeideien te vinden zullen zijn, van wie met grond te verwachten is, dat zij aan de voorwaarden, hen hier als leider gesteld, voldoen. De tweede voorwaarde luidt daarom ookde meerdere moet zijn overwicht bij de gezagsuitoefening zooveel mogelijk kunnen en willen benuttigen. Natuurlijk dat overigens ook voor de lagere graden waar blijft wat zoo even werd opgemerkt, dat n. 1. onder deze graden óók wel zeer goede leiders e vinden zullen zijn, zonder nochtans een speciale voorbereiding te hebben genoten, wat evenwel niet wegnemen kan, dat men ook hierbij voor een zoo goed mogelijken grondslag te zorgen en derhalve eenige kennis als liierbe- doeld te eischen heeft. De latere practijk en het toezicht van anderen moet nu verder het overige oen om de kunst van leiden tot het hoogstbereikbare op te voeren. Dit beteekent, dat nu verder menschenkennis en tact, levenswijsheid, karakter- oedanigheden, kortom, alle innerlijke eigenschappen tot grooter ontwikke ling moeten worden gebracht. Hoe meer men hierin slaagt, hoe grooter de unst van leiden wordt, dus ook hoe grooter het bezit zal zijn van dat in tellectueel en moreel overwicht, hetwelk een meerdere volgens de nu belian- elde voorwaarde noodig lieeft, om het gezag tot het hoogst mogelijke op te voeren. Zooals werd opgemerkt, ook andere kennis dan die van menschen en op voeding kan er toe bijdragen om iemand een zeker overwicht te verschaffen en vooral, wanneer de kundigheden van zoo iemand belangrijk meer zijn dan die van het gros der minderen waarover hij gesteld wordt, zal het over wicht daaruit voortvloeiende voldoende kunnen lieeteri, om den plicht als meerdere tegenover het gezag naar behooren te vervullen. Het hier gezegde is te verklaren door het feit dat met meerdere kunde, doorgaans ook meerdere beschaving hand aan hand gaat. Al is de ontwik - keling van het denkvermogen van minder invloed op de karaktervorming dan de ontwikkeling van het gevoel- en wilvermogen (Dr. Th. Ribot), zeker is, dat ook de ontwikkeling van liet intellect, wanneer zij maar eenigszins belangrijk is, een gewichtige factor voor die vorming uitmaakt. Daarom kan en mag men van een officier, met zijn zooveel meerdere kundigheden, wel degelijk eischen dat hij het overwicht, noodig 0111 te kunnen leiden, reeds nu op zijne minderen bezit. De omstandigheid, dat zijne kundigheden zich nog niet uitstrekken tot die welke in de éérste plaats noodig zijn, en deze kundigheden zich nog veel te veel bepalen tot de exacte wetenschappen, als wiskunde, enz., deze omstandigheid is de reden, waarom door den officier over 't algemeen genomen nog niet voldoende wordt ingezien dat het zijn dure plicht is te leiden, dit niet alleen in het belang van het hem onder geschikte individu, maar allereerst in het belang van het gezag.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 244