895 het gezag bij hen tot wat hooger peil opvoeren kan. Bij in landers zal men daarom voor het hoog houden van het gezag meer te „eischen" dan te „leiden" hebben. Moge het al aan onkunde, vooroordeel, gemakzucht of vrees te wijten zijn, wanneer men nog zoo vast blijft houden aan een hoog houden van het gezag, zooals dit ook reeds geschiedde ten tijde van een Frederik de Groote of een Napoleon, dit neemt met weg dat deze vasthoudendheid zéér wel te rechtvaardigen zoude zijn, wanneer men aan den meerdere alleen de twee voorwaarden, zooeven behandeld, voor oogen hield. Wil hij het gezag door de inwerking van zijn overwicht niet op losse schroeven zetten, dan moet voor hem nog als derde voorwaarde gelden, dat hijmoet kunnen beoordeelen in hoeverre dit overwicht hem bij de uitoefening van het gezag van dienst kan zijnzulks bij ieder individu en in elk geval afzonderlijk. Zeer terecht toch beweert men, en het werd reeds als grondwaarheid bij den aanvang van dit opstel voorop gezet, dat het rotsvast moet staan dat elk mindere het gezag eerbiedigt zonder tegenspraak of verzet. Welnu, deze uitspraak bewijst genoeg dat men als meerdere niet op het „leiden" alleen vertrouwen mag. Wil iemand kunnen beoordeelen in hoeverre zijn over w icht hem in staat stelt het gezag door middel van leiding hooger op te voeren, dan moet hij a. eigen krachten en zwakheden behoorlijk kennen; b. de krachten en zwakheden van het individu, tegenover wien hij het gezag op een gegeven oogenblik hoog te houden heeft, voldoende kennen, en c. zuiver kunnen beoordeelen wanneer het gezag het noodig maakt dat hij tot „eischen" zijn toevlucht moet nemen. Uit de twee eerste punten volgt dus dat de meerdere, om tot gezagserken- ning te kunnen leiden, zoowel zelf- als menschenkennis bezitten moet. (Zie de noot op blz. 891). Ten aanzien van de z e 1 f k e n n i s moet het hier worden gezegd, dat men in de militaire wereld er nog bij lange na niet voldoende van doordrongen is, welk gewicht hieraan moet worden toegekend bij iemand, die geroepen wordt over anderen een militair gezag uit te oefenen. Door de impressieve kraelit die uitgaat van een ster op den kraag of een streep op de mouw, meent men dat dit gezag reeds voldoende beveiligd wordt, maar hoe bedrogen kan men daarbij niet uitkomen, zoodra men van de zijde der

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 247