897
Om met voldoende juistheid te kunnen heoordeelen of een meerdere bij
eenig individu en in eenig geval zijn overwicht naar behooren aanwendt,
staat een hulpmiddel ten dienste, waarop hier in het bijzonder te wijzen
valt. Natuurlijk dat het te veel en te spoedig »eischen", neerkomt op het
te veel en te spoedig »bevelen," en om dus te zien of een meerdere de kunst
van leiden wel genoegzaam toepast bij het hoog houden van het gezag,
heeft men slechts na te gaan, of die meerdere ook hij eenig individu en in
eenig geval te spoedig tot bevélen overgaat. Het spreekt van zelf dat,
eenmaal een hevel of order aan zijne lippen ontsnapt, alle leiding zich
terug te trekken heeft en hij dan geene moeite meer mag doen door middel
hiervan tot gehoorzaamheid te overreden. Het gezag zou er zeker duchtig
onder te lijden kunnen hebben, wanneer een meerdere de waarheid en
de noodzakelijkheid van deze stelling niet beseft.
Een bevel of order moet in een leger de scherp afgebakende grens vormen
waar het leiden ophoudt en het eischen begintdoch, dit zoo zijnde, heeft elk
meerdere zich er wel rekenschap van te geven, wanneer hij een bevej
geven moet.
Zoolang men nog geen bevel behoeft te geven, zóólang heeft men als meer
dere den plicht zijn overwicht te gebruiken, om den mindere tot gehoor
zaamheid te leiden. Hij die dies te vroeg beveeltverzaakt dien plicht. Zoo'n
meerdere versmaadt de kans om het bij den mindere tot een vrijwillig op
volgen te brengen en daarmede schaadt hij, zooals reeds werd uiteengezet
èn het gezag èn het dienstbelang. Maar, aan den anderen kant kan natuur
lijk het te laat bevelen ook nadeelige gevolgen hebben. Echter, ten aanzien
van dit laatste valt op te merken, dat deze gevolgen bijna altijd meer de
belangen van den dienst dan die van het gezag raken zullen. Alleen voor
het geval de meerdere bij zijne minderen bekend staat als iemand die niet
beslist te eischen weet als het er op aan komt, als iemand dus, die aan de
straks te noemen vierde voorwaarde niet kan voldoen, alleen in dat geval
zal het te laat bevelen schade berokkenen aan het gezag. Zoo'n meerdere
geeft dan blijk te veel op zijne kunst van leiden te rekenen, of wel, hij
is te zwak, te week, of te »goedig" van karakter, om het gezag door mid
del van »eiselien" hoog te houden.
Een meerdere, die zijn verstandelijk en moreel overwicht bij de gezagsuit
oefening aan het werk wil zetten, is dus verplicht er naar te strevenzoo
spaarzaam mogelijk met bevelen om te gaan.
Hierop komt feitelijk de heele kunst van leiden neer, dat men alles wat
in het belang van den dienst verricht moet worden, weet gedaan te krijgen,
zonder van het recht van bevelen gebruik te maken. Een korporaal, die een
mindere voor het verrichten van eenig corvee kan doen aantreden door een
opgewekt gegeven aanwijzing of door middel van een kwinkslag, staat in de
kunst van leiden veel hooger dan een korporaal, die daarvoor maar dadelijk
een bepaald bevel uitvaardigen moet. En ook het gezag zal bij den eerste
veiliger zijn. Immers, doordat de beveler onmiddellijk tot eischen overgaat,
verspert hij voor den hierbedoelden mindere den weg om het tot een vrij
willig aantreden te brengen, dus ook den weg, om het corvee met den mees
ten lust en ijver door den mindere te doen verrichten verder is het gevaar
groot dat de laatste, door dat te spoedig bevelen geprikkeld, zich verzet, en.
dus dan het gezag niet geëerbiedigd wordt.