898 - Maar, lang niet altijd zal de meerdere het met zijn kunst van leiden alleen kunnen doen. Daarom moet hem nog als vierde en laatste voorwaarde gesteld worden, dat hij weet te eischenzoodra hij meent dat zijn overwicht bij eenig individu en in eenig geval te kort schiet. Het spreekt van zelf dat aan de nu behandelde vierde voor waarde, ieder meerdere moet kunnen voldoen. Het minste, is toch wel dat men van hem vergt dat hij het gezag voor afbrokke len behoeden kan. Indien hij dan ook, onverschillig om welke reden, niet leiden kan of wil, het eischenmoet hem steeds als een reglementair voorgeschreven plicht voor oogen staan. D. J. Rüitenbach. Het gezag mag in een leger nooit afhankelijk zijn van opvoedkundige opvattingen en evenmin van de subjectieve meening der meerderen omtrent de mindere of meerdere strenge doorvoering van den gelioorzaamlieidsplicht den minderen op te leggen. Wanneer er in het belang van den dienst door eenig mindere iets moet worden verricht, dan moet het op den voorgrond vaststaan, dat liet door dien mindere ten spoedigste wordt verricht, en de meerdere mag van dezen eisch geen duimbreed afwijken. Het Reglement van Krijgstucht laat hem als meerdere de volle vrijheid in het kiezen van den weg om het zoo ver te brengen dat het ten spoedigste wordt verricht, dit, om ook in de gelegenheid te stellen tot een vrijwillig verrichten door den mindere, maar overigens moet het doel waarop deze weg uitloopt steeds en altijd zijn, dat datgene, wat naar het oordeel van den meerdere verricht moet worden, door den mindere ook zoo spoedig en zoo goed mogelijk wordt verricht. Om dit doel onder alle omstandigheden en bij ieder individu te kunnen bereiken, daarvoor geeft het Reglement aan elk meerdere als uiterste mid del het recht van »eischen« (bevelen). Zooals hiervoor uiteengezet is, mag hij dit uiterste middel niet anders toepassen dan wanneer hem dit bepaald noodzakelijk voorkomt. Blijkt het echter noodzakelijk, dan heeft zoowel het intellectueel- als moreel overwicht van den meerdere zich terug te trekken, en alleen de toon waarop geëischt wordt kan zich dan nog regelen naar het individuhetwelk de meerdere vóór zich heeft. Alleen de macht ontleend aan het Reglement van Krijgstucht blijft nu over, en de uitoefening van deze macht stelt den meerdere in staat, het gezag voor aanranding of beschadi ging te vrijwaren. Opmerking verdient het nu nog, dat de meerdere, door gebruik te maken van deze macht, slechts tegen «aanranding® of «beschadiging® kan beveiligen, en dus niet bepaald voor een »zoo hoog mogelijk houden» van het gezag zorgen kan. Dit is een bewijs dat het «leiden», voor het gezag van meer waarde is dan het »eischen». Inderdaad is een meerdere, die het gezag niet anders dan door dwingende bevelen dienen kan, slechts geschikt het gezag te bewaren, doch niet om dit tot hooger peil op te voeren. En zelfs dit »bewaren» zal in den tegenwoordigen tijd en bij de tegenwoordige minderen nog dikwijls moeielijk gaan, wanneer het eischen niet tevens met beslistheid, en op mensch- en oordeelkundige wijze geschiedt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 250