915 rede van den Heer Thomson in de Tweede Kamer van de Sta- ten-Generaal bij de eerste aflevering gevoegd, een rede, waarin genoeg stof aanwezig was om van gedachten te wisselen, we hebben enkele algemeene Leger vraagstukken, die in de Pers werden behandeld overgenomen, als bewijs, dat voor de behan deling daarvan ook ruimte was en de medewerking is beperkt gebleven tot een betrekkelijk klein kringetje van getrouwem dat zich in den laatsten tijd gelukkig begint uit te breiden. Dat belangrijke vraagstukken als „Bonden in het Leger-', een zakelijke behandeling van de Wekker-brochure, het tegenwoor dige stelsel van beoordeeling, het bevorderingsvraagstuk e. d. nog niet behandeld zijn, ligt niet aan de Redactie watwekre- gen, plaatsten we, maar dieper ingaande studies die meer de kern van de zaak raakten kregen we hoogst enkele. Of ons gewerden vage beloften, öf men had geen tijd, öf men wilde zich er niet aan wagen, in ieder geval de Redactie moest maar zien, hoe ze aan stof kwam. Dit zijn feitelijk redactiegeheimen, maar ik wilde het duide. lijk aanstippen, omdat ik van U nog het b e w ij s noodig heb voor uwe bewering aan het slot van uw artikel, waarin U zegt: Hoe kan het anders hij iemanddie zoo weinig de teekenen des tijds erkentdat hij stelselmatig huiten het Tijdschrift houdtjuist die zakenwelke den officier belang inboezemen. Ge moet dit, het zij uit ervaring, hetzij van anderen weten. Welnu, ik verklaar U, dat we nimmer werk hebben geweigerd over belangrijke vraagstukken van den dag, wel eens teruggezonden met verzoek om aanvulling of uitbreiding, als het onderwerp wat al te los in elkaar zat. Aan U nu verder het woord om uwe bewering waar te maken. Met voorliefde behandel ik uwe bewering, omdat zij in een anderen vorm wel eens meer is geuit en wij steeds hebben geant woord: Geef ons dan eens wat op schrift en we zullen U het tegendeel bewijzen. Men eische toch niet van mij, dat ik het Tijdschrift zelf volschrijf. Het moet een orgaan blijven voor ons korps officieren en dat wordt het niet als de Redactie alleen aan het woord is. We hebben in No. 2 van dit jaar onder de mededeelingen van de Redactie opgenomen een antwoord aan Vero te M. (bladz.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1908 | | pagina 267